Sermon: De twee getuigen (Deel 3)

#562NL

Given 08-Jun-02

description: (hide)

Richard Ritenbaugh suggereert dat het eerste belangrijke punt van zorg voor de twee getuigen de kerk zal zijn en niet de wereld in het algemeen; zij zullen zich richten op het verwijderen van wereldlijkheid uit de kerk. Hun werk gericht op de wereld zal 1260 dagen, 42 maanden of drieënhalf jaar duren (Openbaring 11:2-3; 13:5). Christus zal hen met de macht toerusten om wonderen te doen, te communiceren en getuigenis te geven van wat zij over de Schepper God hebben gezien, daarbij getuigend tegen het kwaad van de wereld en van de noodzaak van Christus' komst. De symboliek van de olijfbomen, de kandelaars en de gouden oliehouder uit Zacharia 4:1-5 wordt gekoppeld aan Openbaring 1:20 en 2:1.


transcript:

De laatste keer dat ik sprak, gaf ik De twee getuigen, deel 2. Dat lijkt een eeuwigheid geleden, maar dat is het niet echt. In ieder geval ging die preek hoofdzakelijk over het laatste vers van Openbaring 10, waarin Johannes werd gezegd dat hij "opnieuw moest profeteren". Het ging daarna verder in hoofdstuk 11, waarin hem een riet gelijk een staf werd gegeven, en hem werd gezegd de tempel te meten, het altaar en degenen die daarin aanbidden. We kwamen in die preek eigenlijk niet verder dan die twee verzen.

We zagen dat God het niet over Johannes, de apostel, kon hebben, dat hij "opnieuw zou profeteren". Hij was al zo'n negentig jaar oud. En de geschiedenis laat zien dat hij niet lang daarna is gestorven. Hij werd zo'n vijfennegentig jaar oud en God liet hem sterven. Hij profeteerde dus werkelijk niet opnieuw. We moeten er dus aan denken dat Johannes, de apostel, (één van de "zonen des donders") iemand uit de toekomst vertegenwoordigt — of meerdere personen uit de toekomst — die dit zullen doen. Zij zullen opnieuw profeteren en het werk op zich nemen waarvan hij een vertegenwoordiger is, of dat hij symboliseert.

Misschien zou ik niet moeten zeggen dat "werk", maar die "functie" en dan de opdracht die aan die bepaalde persoon in die functie werd gegeven. Toen we dat bekeken, zagen we dat dit "opnieuw profeteren" in principe betekent het verkondigen van het evangelie. Daar hebben we het toe teruggebracht. Het is wat wij als het werk van de kerk beschouwen. Het is in werkelijkheid het werk van de apostel (of wat de titel ook mag zijn), van de persoon die God ertoe roept om dat te doen.

De kerk ondersteunt dan die persoon in zijn werk. Natuurlijk doet de kerk heel wat om er zeker van te zijn dat hij erop uit gaat en voortgaat in de kracht die hij nodig heeft. Zoals Paulus zei, hij vroeg om de gebeden van de mensen, zodat het werk met vrijmoedigheid (zelfs toen hij gevangen zat) kon voortgaan. De kerk doet dus heel wat — niet slechts fysiek, laten we zeggen door deel uit te maken van de kerk en tienden te betalen en offeranden te geven en wat al niet; maar in de ondersteuning, in de bemoediging en de gebeden, die worden gedaan voor degene die God geroepen heeft om het werk te doen.

We gingen ook kort in op Johannes en Jacobus, de zonen van Zebedeüs — die door Jezus Zelf "Boanerges" werden genoemd, of "de zonen des donders" — en wat dat in het bijzonder voor deze verzen zou kunnen betekenen. Johannes, de apostel, één van deze twee, wordt gezegd opnieuw te profeteren direct na het verklinken van de zeven donderslagen. Als het gerommel ervan in de verte verdwijnt, roept God een ander — een zoon des donders, om zo te zeggen — om de fakkel over te nemen en verder te dragen.

We keken dus naar wat deze woorden "zonen des donders" betekenen en zagen de vurige ijver die God in Johannes en Jacobus had gelegd. Zij lieten die heel duidelijk zien door vuur van de hemel te willen afroepen om de Samaritanen uit te roeien. Dit voorbeeld liet precies zien wat er in hen omging, maar dat stond niet onder controle. Gods Geest was er nog niet bij betrokken om het in de juiste richting te sturen. Toen ze echter bekeerd waren, zagen we in het bijzonder in het voorbeeld van Johannes, dat ze heel wat verkondiging deden en heel verbazingwekkende wonderen [zoals vastgelegd] in de eerste hoofdstukken van Handelingen. We zien dat deze ijver (daar Ezechiël zegt dat deze "uit bitterheid" voortkomt) een type is van boosheid die aanwezig is, die God gebruikt om het werk te laten doen en de boodschap uit te dragen.

We keken er ook naar wat het betekent om de tempel, het altaar en degenen die daar aanbidden, te meten. Ik kwam tot de conclusie, dat dit in algemene zin de taak van het voeden van de kudde voorstelde. God verdeelt dit in principe in (1) het in algemene zin evalueren van de kerk als geheel, (2) de kwaliteit van haar eredienst, voorgesteld door "het altaar", en (3) de individuele leden, voorgesteld door degenen die daar aanbidden — en in het bijzonder hun relatie met God. We hebben dus de kerk, de eredienst en de individuele leden in hun relatie met God.

We trokken ook wat tijd uit om te laten zien dat dit niet zomaar een onbeduidende, kleine meetlat was, die aan Johannes werd gegeven. Het was een riet gelijk een STAF. Het was een knots. Het was een heel stevige stok, die in bijbelse terminologie bijna duidt op iets waarmee wordt gestraft. Het dwingt de mensen om iets te doen. Mijn conclusie was dan ook, dat zelfs al gingen deze twee getuigen de kerk meten — ze niet slechts de standaard op zouden houden en zeggen: "Mensen, u moet hieraan voldoen. Begrijpt u dat?" Ze zullen middels die meetstaf over een of andere MACHT beschikken om de mensen ertoe aan te zetten zich naar die standaard te richten en hun leven te leiden in overeenstemming met die standaard.

Zover kwamen we in principe in de laatste preek. We zullen daar de draad weer oppakken, te beginnen in Openbaring 11:2. Dit is het laatste deel over het meten.

Openbaring 11:2 Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.

Dat is interessant. God zegt Johannes in het bijzonder de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten te laten. "Erbuiten laten" is een heel sterk woord. Het is een woord, zoals ze in het Grieks zeggen, met de nadruk erop. Het is een nadrukkelijk woord en het betekent eruit werpen. Het is niet alleen maar "erbuiten laten" of "over het hoofd zien". Het betekent "gooi het eruit!" Zorg dat het hier weg komt! Het lijkt bijna op een heel heftige verwerping van de voorhof. En hier is het ook nog eens heel specifiek, daar er staat "de voorhof, die buiten de tempel is." Het betekent dat er een ruimte is — een plaats waar mensen heengaan — die om zo te zeggen niets met de tempel van doen heeft, behalve dan dat hij in de nabijheid ligt. Die plaats heeft niets van doen met God, niets van doen met de kerk.

God zegt de boodschapper hier (in het bijzonder Johannes, maar we zouden ook kunnen zeggen de twee getuigen): "U moet de wereld verwerpen." "Negeer haar" is misschien wel de minst heftige manier om ernaar te kijken. Dat is eenvoudig haar negeren. Misschien weggooien, eruit gooien, eruit werpen, of eruit wegschieten. Zorg dat het hier verdwijnt! Dit zijn krachtigere, hardere manieren om ernaar te kijken.

Dit kan twee dingen betekenen. Ik geloof dat de eerste, die ik reeds heb genoemd, de juiste is. Dat is: Bemoeit u in het geheel niet met de wereld. Het is niet uw taak om de wereld te behouden. U moet dat laten waar God het heeft neergelegd — dat is buiten de kerk. Als de twee getuigen in feite hun tijd zouden moeten besteden om zich zorgen te maken over alle mensen in de wereld, dan zouden ze niet in staat zijn de tempel te meten.

God zegt dus: "Denk er niet eens over na. Negeer haar volkomen. Verwijder het uit het terrein van uw verantwoordelijkheid — omdat de wereld u NIET aangaat." Op een bepaalde manier zegt Hij hun: "De wereld is Mijn zaak en Ik heb Mijn plannen al klaar liggen om met de wereld te handelen — op een ander moment." Dit dwingt de twee getuigen in principe dus tot een erg beperkt werk — tot dit moment alleen beperkt tot de kerk, omdat het daar moet beginnen. We zullen daar later nog wat meer over zien.

De tweede betekenis zou kunnen zijn (en ik geloof dat deze minder waarschijnlijk is dan de eerste): "Zorg dat het wereldse uit de kerk verdwijnt." Dat is natuurlijk een deel van het meten van de tempel. Dat is duidelijk een deel van het meten. Maar ik geloof dat de eerste betekenis hier directer en nadrukkelijker is — dat we verondersteld worden tegen die tijd de gehele wereld te negeren. God heeft dat voor een andere tijd gereserveerd, voor andere dienaren, of wat dan ook. Hij zal voor de meesten van hen in de tweede opstanding zorgdragen.

Het is nooit de taak van de kerk geweest om te proberen de wereld te behouden. Het is de taak van de kerk geweest het evangelie te verkondigen als een getuigenis, maar niet in feite te proberen de mensen te "redden". Het redden wordt door God gedaan. Hij is degene die een persoonlijke oproep, een uitnodiging doet uitgaan naar de persoon, het individu, die Hij op dat moment wil behouden. Het is dus de taak van de kerk erop uit te gaan en de boodschap te verkondigen. En als er iemand op reageert, hem dan te onderwijzen, te dopen, in de gemeenschap van de kerk te brengen voor de ondersteuning van het werk dat op dat moment gaande is.

Dit idee dat we de wereld moeten behouden, is volledig een protestants en katholiek idee. Zij hebben natuurlijk dit idee, dat als je ze nu niet redt, dat ze dan nooit zullen worden gered. En dat is niet het geval! God heeft al een tijd gereserveerd en een manier, een methode om hen te redden. Hij zegt dat veel, zo niet de meeste, van de mensen die op aarde hebben geleefd behouden ZULLEN WORDEN. Hij zegt dat specifiek over Israël, en ik ben er zeker van dat het ook voor de meerderheid van de heidenen geldt — als ze eenmaal de waarheid begrijpen en ermee in aanraking zijn gebracht; en natuurlijk de Heilige Geest voor hen beschikbaar is gekomen.

Dit wordt dan tot de twee getuigen benadrukt: "Kijk, dit idee van de wereld redden, erop uittrekken en een kruistocht houden om de miljoenen binnen te brengen, is niet uw taak. Blijf daarvan af. Het maakt geen deel uit van uw werk." En Hij zegt: "Meet haar niet. Doe niet ten opzichte van de wereld wat u ten opzichte van de kerk doet. Dat is gewoon verspilling van tijd. Het is verspilling van energie." Ze zullen niet in staat zijn haar te meten. Het gaat hen gewoon boven het hoofd en wat schiet je daarmee op? Wat is dan de kerk? Hoever schiet Gods plan daarmee op? "Niet erg veel" is het antwoord. Hij is op deze plaats hierover heel erg duidelijk. Bedenk dat ik zei dat dit een benadrukt woord is. Laat het erbuiten! Ban het uit uw denken, om zo te zeggen. Probeer u zelfs niet op de wereld te richten.

"De voorhof die buiten ligt" - we hebben dat reeds uitgelegd. Dat is de wereld en die heeft geen deel aan de kerk. Zoals ik eerder zei, Hij zal in het millennium met die mensen werken. Om precies te zijn met hen die de grote verdrukking en de dag des Heren overleven. En Hij zal ook in de tweede opstanding met hen werken, de tijd van de periode rondom de grote witte troon.

Het woord heidenen hier — "want hij is aan de heidenen gegeven" — is het woord ethnos. U hebt daar waarschijnlijk wel van gehoord. Waarschijnlijk vandaag of gisteren nog. "Etnisch" is ervan afgeleid. Het betekent eenvoudig de naties. Het zou ook de heidense volkeren kunnen betekenen, of gewoon de volkeren. Maar op veel plaatsen is de beste vertaling gewoon "de naties". Dat duidt op de verschillende soorten mensen in deze wereld. Aan hen is de voorhof die buiten de tempel ligt, toegewezen. De naties! En het is erg duidelijk dat hij het heeft over de naties die God NIET kennen — mensen die God NIET kennen. Dus het is een geschikte manier om het op te vatten als heidenen. Zij zijn de naties die van God zijn afgesneden, die losstaan van God. Misschien zouden we in algemenere zin kunnen zeggen de niet-bekeerden, of de niet-geroepenen.

Laten we nu het woord vertreden eens bekijken. Zij zullen de heilige stad tweeënveertig maanden vertreden. De heilige stad is natuurlijk Jeruzalem. Als we gewoon in de bijbel gaan kijken voor de interpretatie hiervan, zien we dat de enige stad die in de gehele bijbel "de heilige stad" wordt genoemd, Jeruzalem is. We weten dus wat dat betekent, maar laten we eens naar vertreden kijken. Lucas 21 bevat Lucas' versie van de profetie gegeven op de Olijfberg. Jezus gebruikt de term vertreden daar ook, en daarom wil ik die verzen opslaan.

Lucas 21:20-24 Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is. 21 Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen, en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, 22 want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat. 23 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, 24 en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn.

Jezus gebruikte hier het woord "vertrapt", maar het is in principe hetzelfde woord. Het draagt hetzelfde begrip in zich, dat je je dan maar beter uit de voeten kunt maken. Het heeft een relatie met legers die veroveren en verwoesten, en hier hebben we het in het bijzonder over Jeruzalem. Dit is in feite de profetie van wat er dan in Openbaring 11:2 gaande zal zijn in de periode dat de twee getuigen optreden, namelijk het vertrappen of het vertreden van Jeruzalem door buitenlandse legers.

We weten dat dit de legers van het beest zijn, die het land binnenkomen en op een of andere manier "de gruwel die verwoesting brengt" veroorzaken — de legers die de stad omsingeld hebben. En het volk van God dat daar is, moet vluchten. Ze moeten eruit wegtrekken en vlug wegwezen. Er zal in die tijd een probleem zijn (staat er in vers 23) met de zwangeren of zogenden, alleen al omdat de tijden zo zwaar zijn en alles vlug moet gebeuren. Jonge baby's zijn (ik zeg het niet graag) een last als je op de vlucht bent. Ze vertragen het tempo. Ze kunnen je verraden — hoe dat dan ook gebeurt. Probeer een baby maar eens stil te houden temidden van consternatie.

Dit zal een walgelijke, afschuwelijke, verschrikkelijke tijd zijn. We hebben er ooit een artikel aan gewijd: Moeten we geen baby's meer hebben? We publiceerden dat artikel ergens in of rond 1994. Maar het is iets om over na te denken, hoe dichter we erbij komen. Ik geloof, dat we berekenden dat de periode van de bevruchting tot het einde van de zoogtijd minstens twee jaar is. U zou dus zover mogelijk van te voren in die orde van tijd moeten denken — dit geldt voor hen die nog kinderen kunnen krijgen of die ze nog wensen. Ik ben die tijd nu voorbij. Ik wil niet meer kinderen hebben. Vier is genoeg. Maar het is iets om over na te denken.

Zo verschrikkelijk zullen de tijden worden. Zelfs het hebben van kinderen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, die niet in staat zijn met u op te lopen (om zo te zeggen) naar de plaats waarheen u wilt vluchten, zou de oorzaak zijn dat u een last hebt, die u en anderen in gevaar kan brengen. Dat is wat een wee gewoonlijk betekent. Kijk uit! Wees voorzichtig! De dingen kunnen echt slecht worden. Het is dus iets om over na te denken. En dit is de tijd waarover hier in Openbaring 11:2 wordt gesproken.

Iedere keer dat in het boek Openbaring het woord vertreden wordt gebruikt, duidt het op iets heel afschuwelijks. Het wordt ook [in de vorm van getreden] gebruikt in Openbaring 14:17-20.

Openbaring 14:17-20 En een andere engel kwam uit de tempel, die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel. 18 En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. 19 En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. 20 En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver.

Als we het dus hebben over getreden, vertreden of vertrappen, dan hebben we het over bloed. Er zal bloed vloeien. Nog een aanhaling, Openbaring 19:15, daar gaat het over Jezus Christus Zelf.

Openbaring 19:15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen.

In dit geval dus en in hoofdstuk 17 hebben we het over door God veroorzaakte gruwelen op aarde — met bloed en ingewanden en heel wat angst en vernietiging, verwoesting en straf voor alle zonden van de wereld. Het zit God 'tot hier'. Hij zal dan zeggen: "Ik heb er genoeg van. Gooi alles in de wijnpersbak en begin ermee om alles te vertreden."

Dit is dus de tijd waarin de twee getuigen werken — deze tijd van grote gruwelen. Het zal voor die twee mannen beslist geen plezierritje zijn. Zij zullen zelf aan deze gruwelen ontsnappen en temidden ervan hun getuigenis geven. Ik verlang er helemaal niet naar om zoiets te doen. Dat zullen betere mensen zijn dan ik, daar ben ik zeker van. Alleen al het denken eraan — probeert u zich eens daarin voor te stellen — is al afschuwelijk. Maar dit is het milieu, de omstandigheden van wat zich voor de twee getuigen aan het ontwikkelen is.

Laten we even kijken naar deze tweeënveertig maanden aan het einde van Openbaring 11:2. Openbaring gebruikt drie verschillende tijdsperioden die allemaal hetzelfde zijn — 1260 dagen, 3½ jaar en 42 maanden. Als we dit uitrekenen, betreft het op enkele dagen na, allemaal dezelfde periode. Als we maanden van dertig dagen gebruiken (zoals profetieën normaal doen), dan komen ze allemaal op de dag af uit op 3½ jaar. Dit specifieke tweeënveertig maanden wordt slechts op één andere plaats gevonden. Dat is in Openbaring 13:1-5, waar wordt gesproken over het beest dat uit de zee opkomt.

Openbaring 13:5 En hem werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeënveertig maanden lang te doen.

Deze tijdsperioden vinden we op verschillende plaatsen in Openbaring — maar in het bijzonder in de hoofdstukken 11, 12 en 13. In Openbaring 11:3 profeteren de twee getuigen 1260 dagen lang. In Openbaring 12:6 gaat de vrouw naar haar plaats in de woestijn, alwaar ze 1260 dagen onderhouden wordt. En dan, aan het einde van het hoofdstuk (Openbaring 12:14), vlucht de vrouw op de twee vleugels van een grote arend; ze vlucht naar de woestijn, waar ze onderhouden wordt voor "een tijd en tijden en een halve tijd". Ik heb dat vers tot nu toe niet aangehaald, maar ook die periode is in principe 3½ jaar. Een tijd is een jaar. Tijden is twee jaar. En een halve tijd is dus een half jaar. Tel ze bij elkaar op en we komen uit op 3½ jaar. Ze wordt klaarblijkelijk 3½ jaar tegen de aanwezigheid van de slang beschermd. Dat zijn dus de tijdsperioden.

Het boek Daniël noemt ook verschillende tijdsperioden van ongeveer die duur. Dat is vrij lastig om allemaal uit te zoeken. Dat is één manier waarop heel veel mensen die zich in profetie verdiepen de draad kwijt raken in de timing van de dingen. De periode hier in Openbaring 13:5 schijn tweeledig te zijn. De macht van het beest kon zich in principe door de geschiedenis heen tweeënveertig maanden — of 1260 jaar — binnen Europa doen gelden. Dat kwam in die periode tot uiting in de macht van de Katholieke kerk en het heilige Roomse Rijk. Maar ook dat is waarschijnlijk tweeledig. We zien dat in Openbaring 11:2-3. Dit is dezelfde tijdsperiode waarin de heidenen — de naties — over de stad Jeruzalem zullen heersen. In de eindtijd zal er dus een letterlijke periode van 3½ jaar zijn (niet 1260 jaar) waarin het beest zijn macht uitoefent.

Dit wordt ook weerspiegeld in Openbaring 12 — waarin over een periode van 1260 dagen wordt gesproken; dat zijn 1260 jaar waarin de kerk naar de woestijn is gevlucht. Dan, aan het eind van het hoofdstuk, is er een specifieke tijd van "een tijd en tijden en een halve tijd" (of echt 3½ jaar) waarin de kerk wordt beschermd tegen de aanwezigheid van Satan. We gaan dus heen en weer tussen een letterlijke periode van 3½ jaar en een figuurlijke periode van 1260 jaar. Dit is iets geweest waardoor de meeste mensen die profetie bestuderen, in verwarring zijn geraakt. Maar het is eigenlijk heel eenvoudig.

Hier in Openbaring 11 hebben we het over een letterlijke 3½ jaar. Dit is een ingelast hoofdstuk. Het past in principe niet in de voortgang van het verhaal. Het verhaal is aangekomen bij het punt waar de 3½ jaar van de grote verdrukking en de dag des Heren en het allerlaatste slot van alle gebeurtenissen zal plaatsvinden — eindigende met de wederkomst van Jezus Christus.

We behoeven ons dus geen zorgen te maken over de tweeënveertig maanden of 1260 dagen in de verzen 2 en 3, omdat het dezelfde periode is. Het is de 3½ jaar van de verdrukking en de dag des Heren — eindigende (voor zover wij weten) met Christus' wederkomst. Ik wil hier niet te dogmatisch over doen. Ik wil niet afwijken van wat ik hierover in de eerste preek heb gezegd. Dit is gewoon de manier waarop het op mij overkomt en ik hoop dat u me in ieder geval wil toegeven dat ik heb geprobeerd al deze dingen met elkaar samen te brengen om u mogelijkheden duidelijk te maken van hoe de dingen zouden kunnen verlopen.

Nu zijn we gereed om verder te gaan, met Openbaring 11:3.

Openbaring 11:3 (Statenvertaling) En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen profeteren duizend tweehonderd zestig dagen lang, met zakken bekleed.

De manier waarop dit hier onder woorden wordt gebracht, is heel interessant. Het woord macht staat schuingedrukt en dat is juist. Dat woord staat niet in de oorspronkelijke tekst. Als we het weglaten, dan staat er: "Ik zal mijn twee getuigen geven en zij zullen profeteren." Macht is een correcte toevoeging, omdat het het resultaat laat zien van wat er gegeven is. Als we dat woord "macht" weglaten, krijgen we de indruk dat het zinsdeel "Ik zal Mijn twee getuigen geven" de vorm van een opdracht krijgt. "Ik zal mijn twee getuigen opdracht geven." De Leidse Vertaling zegt: "Ik zal aan mijn twee getuigen de gelegenheid geven ... te profeteren." Dit wekt de indruk dat er niet alleen een opdracht wordt gegeven, maar ook wordt voorzien in de mogelijkheid (wat daar dan ook maar voor nodig mag zijn, zoals gaven, talenten of omstandigheden) om hun taak uit te voeren.

We moeten ons hier iets in herinnering brengen. Wie spreekt hier? We zagen dat — helemaal terug in hoofdstuk 10 — de spreker degene was die het boekje in Zijn hand had, die op het land en op de zee stond; en dat was Jezus Christus. Hij alleen kon dat maar zijn als we naar de symbolen kijken en die vergelijken met Openbaring 1 en ook met Ezechiël 1. Het kan alleen maar Christus zijn. Hij is dus niet echt opgehouden met spreken, behalve dan dat Johannes hier enkele dingen heeft tussengevoegd. Hij is degene die zegt: "Sta op en meet de tempel." Hij is degene die zegt: "Laat de voorhof erbuiten." Hij is degene die zegt: "De heidenen zullen het vertreden." En Hij is ook degene die zegt: "Ik zal mijn twee getuigen geven."

Jezus is al die tijd aan het woord geweest. En in feite spreekt Hij almaar door tot aan (minstens) vers 10. Hij is de Spreker. Dit is zo belangrijk, dat Hij het niet aan een engel overliet om aan ons over te brengen. Hij besloot dat Zelf aan Johannes over te brengen, zodat het niet uit de tweede of derde hand kwam. Dit is rechtstreeks. Uit de eerste hand van God, over deze twee mensen — deze twee heel belangrijke mensen — dienaren van Hem die Zijn werk voor 3½ jaar zouden uitvoeren.

Dit geeft ons dus een idee van het relatieve belang van dit werk. Het is de grote klap, waarmee de donderslagen worden afgesloten; deze wordt gegeven door de zonen des donders. We zien dat deze term "zonen des donders" heel toepasselijk is als we Zacharia 4 opslaan, wat we hopelijk vandaag nog zullen doen. Maar ik wilde nu slechts duidelijk maken dat het Jezus was die sprak. Hij gaf de macht, de autoriteit, de opdracht. Dit is iets wat van Hem komt. Hij laat een geweldig, indrukwekkend, onweerlegbaar getuigenis geven in de laatste 3½ jaar van de wereld zoals wij die kennen.

De toevoeging van het woord "macht" hier is (zoals ik al zei) correct. "Autoriteit" zou even goed zijn, omdat ik denk dat dat de echte betekenis is van macht die de vertalers willen duidelijk maken. Ze proberen NIET ons het idee van macht duidelijk te maken in de zin van sterkte of kracht — maar macht in de zin van autoriteit. "Ik zal autoriteit geven aan mijn twee getuigen." God geeft hun de bevoegdheid te profeteren. Maar waarschijnlijk zou een algemenere toevoeging zoals "gaven" zelfs nog beter zijn dan "macht" of "autoriteit". Of gaven geven: "Ik zal gaven geven aan mijn twee getuigen." Of: "Ik zal mijn twee getuigen de bekwaamheid geven." Of (heel gelijksoortig): "Ik zal vermogens geven."

Waarschijnlijk zou (zoals wij het begrijpen) de beste toevoeging genade zijn — duidend op gunst en alles wat daarmee samenhangt. Al de dingen die zij zouden moeten doen. Die zouden natuurlijk allemaal van God afkomstig zijn en daarmee zouden het dus gewoon gaven van God zijn. Maar het is duidelijk dat Jezus Zelf het woord wegliet. Dus elke toevoeging die te maken heeft met macht, of gaven, of autoriteit zou daar op zijn plaats zijn — gewoon afhankelijk van hoe we er tegen aankeken en wat we in het bijzonder wilden benadrukken.

Het hoofdpunt dat we hieruit willen opmaken is dat, wat deze mannen ook maar nodig hebben om hun taak uit te voeren, het hun gegeven zal worden — of het nu macht is, of gaven, of genade, of gunst, of wat dan ook. Het zal hun worden gegeven en ze zullen het gebruiken. God geeft niets dat niet gebruikt moet worden en Hij geeft het op de tijd dat het gebruikt zou moeten worden.

De manier waarop de Leidse Vertaling het zegt: "Ik zal aan mijn twee getuigen de gelegenheid geven ... te profeteren," is waarschijnlijk de beste van allemaal. Dit duidt erop, dat Hij in de omstandigheden zal voorzien en hun ook alles wat er nog meer nodig is zal geven om hun werk te doen.

Laten we nu wat beter kijken naar de woorden mijn twee getuigen. Ik heb in één van de vorige preken gezegd (ik geloof dat het in de laatste was) dat dit eigenlijk is: "De twee getuigen van Mij." Het is heel interessant. Maar voor we daarop ingaan, laten we eerst naar het woord getuigen kijken. Dit is het woord martys of martus; dit woord komt tien keer voor in dit boek [Openbaring]. Het komt overeen met het Hebreeuwse woord ed. Dat woord wordt vijftig keer gebruikt in het Oude Testament. Maar het verwijst altijd naar een persoon. Een getuige — als deze twee woorden worden gebruikt — verwijst altijd naar mensen.

De reden dat ik dit zeg is, omdat er veel commentaren en mensen zijn (ik weet niet of er iemand in de kerk is die dit denkt), die denken dat de twee getuigen verschillende dingen of instituten zijn — zoals het Oude en Nieuwe Testament. Of, in dezelfde geest, zeggen ze dat de ene de christelijke kerk is en de andere zou dan de kerk in de woestijn zijn, of de kerk van Israël. Sommige mensen denken dat de twee getuigen de kerk zijn bestaande uit Israël en de kerk bestaande uit de heidenen. En dan zijn er nog diverse andere dingen die — volgens het denken van bepaalde mensen — de twee getuigen zouden kunnen zijn.

Maar het woord martus duidt er in sterke mate op dat het mensen zijn. We zouden zelfs verder kunnen gaan, zoals heel eenvoudig is aan te tonen. Deze twee getuigen doen wonderen. Ze sterven. De kerken die wij kennen, sterven niet. Tenminste de kerk van God sterft niet — omdat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Ook van het Oude en Nieuwe Testament kunnen we nauwelijks zeggen dat ze sterven, of noodzakelijkerwijs wonderen verrichten. Het moeten mensen zijn. Het moeten individuele personen zijn. Ze zijn dus NIET één van die groepen, dingen of instituten. Het moeten twee fysieke mensen zijn. Hij noemt hen later ook "profeten". Het moeten dus individuele personen zijn.

"De twee getuigen van Mij." Verderop in vers 7 staat dat de boodschap die hun gegeven is, een getuigenis is. Als we het over de bijbel hebben, denken we vaak op een heel religieuze manier aan een getuigenis; dat heeft de neiging ons in verwarring te brengen. Maar het is echt in het geheel niet verwarrend! Het betekent gewoon bewijs. We voeren bewijs aan. Normaal zouden we zeggen het bewijs van een ooggetuige. Dat is iets dat we zagen, of iets dat we hebben meegemaakt, en waarvoor we zijn opgeroepen om voor een rechter over te spreken — getuigenis af te leggen. Deze twee getuigen worden dus opgeroepen verslag te doen van wat ze hebben gezien, van wat ze hebben meegemaakt, van wat ze hebben geleerd.

Hun getuigenis wordt voornamelijk via het woord gegeven. Hun is gezegd te profeteren. Ze verkondigen. Natuurlijk zullen ook sommige van de dingen waarmee ze bezig zijn en die ze doen, een getuigenis geven. Hun wonderen zullen wat ze zeggen ondersteunen. Maar een getuigenis wordt voornamelijk via het woord gegeven. Normaal, als iemand voor een rechtbank als getuige wordt opgeroepen om zijn getuigenis te geven, dan worden er vragen gesteld en zal hij via woorden antwoorden. Hij zegt wat hij heeft gezien of heeft ervaren.

Dit komt sterk overeen met wat de twee getuigen zullen doen. Zij zullen bewijs geven, hun getuigenis geven van de Here der aarde (zoals er in vers 4 staat). Dat gaat over de Schepper, het Hoofd van de kerk, Jezus Christus. Ze zullen God aan deze wereld openbaren en hun ooggetuigeverslag geven van de dingen die Hij hun heeft onderwezen, van de dingen die zij wegens Hem hebben ervaren, van de dingen waar Hij hen doorheen heeft laten gaan. En het zal een verbazingwekkend getuigenis zijn voor de gehele aarde, omdat zij (de aarde) een god hebben die zulke dingen niet doet. En natuurlijk zullen de twee getuigen hun getuigenis met wonderen onderbouwen.

Ik zei dat hun getuigenis voornamelijk via het woord wordt gegeven. Paulus noemde dit in 1 Corinthiërs 1:21 "de dwaasheid der prediking". God heeft Zijn woord altijd op die manier bekend gemaakt. De patriarchen deden dat. De profeten deden dat. Sommige koningen deden dat, waarvan David het belangrijkste voorbeeld is met al de psalmen die hij schreef. Hij heeft ze misschien niet gesproken, maar hij heeft ze zeer zeker gezongen en hij schreef ze op. Dit getuigenis met het woord behoeft dus niet persé alleen maar uit verkondigen te bestaan. Het kan ook duiden op geschreven dingen — of zelfs gezongen dingen. We kunnen het allemaal onder de paraplu van communicatie brengen. Zij zullen hun ervaringen en hun kennis naar de wereld communiceren.

Laten we naar 1 Johannes 1 gaan. Ik wil laten zien hoe de ooggetuigen — in het bijzonder in het Nieuwe Testament, maar ook in het Oude — het deden. Hier is de ervaring van Johannes. Ik begin met Johannes, omdat hij één van de zonen des donders is.

1 Johannes 1:1-4 Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens 2 — het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is — 3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 4 En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij.

Ik geloof dat dit een vrij goed beeld geeft van een groot deel van het getuigenis geven van de twee getuigen. In het geval van de twee getuigen denk ik niet (voor zover ik weet) dat de bijbel zegt, dat ze Jezus Christus fysiek hebben aangeraakt en gezien. Maar ze zullen Hem zeer zeker hebben gehoord, en Hij zal zeer zeker 'met hen hebben gewerkt'. Ze zullen heel wat ervaringen hebben om de wereld te laten weten wat deze God is, wat Hij doet, wat Zijn plannen zijn.

En, zoals Johannes hier zegt, is het uiteindelijke doel, dat we gemeenschap met Hem hebben. Deze twee getuigen zullen dus op een bepaalde manier Christus voor de mensen van de wereld in beeld brengen, hen kennis van Hem bijbrengen. Ze zullen dat niet op prijs stellen, omdat ze daardoor zelf in een kwaad daglicht zullen komen te staan. Uiteindelijk wordt dit verondersteld vreugde te brengen. Maar voor de twee getuigen zal het geen vreugde brengen. Het zal hun heel wat pijn bezorgen en uiteindelijk de dood — maar tot slot heerlijkheid.

Laten we 2 Petrus 1 opslaan. Dit is een andere apostel die persoonlijke ervaring met Christus had.

2 Petrus 1:16 Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit.

Bedenk dat Petrus, Jacobus en Johannes de drie waren die met Hem de berg op mochten gaan en de verheerlijking van Jezus Christus mochten aanschouwen. Zij hadden dat visioen. En twee van hen waren zonen des donders. Inmiddels was er één van hen, Jacobus, gestorven. Dus waren alleen Petrus en Johannes over om hierover vanuit hun geheugen verslag te doen en Petrus denkt hier aan die gebeurtenis. Zij zagen met eigen ogen de majesteit van Jezus Christus, waarmee Hij zou wederkeren.

Zoals in het geval van Johannes is ook het voorbeeld van Petrus een mooi beeld van wat de twee getuigen zullen zeggen. Zij zullen de wereld de macht en de wederkomst van onze Heer Jezus Christus bekend maken. Maar zij zullen dat doen op basis van hun eigen ervaringen met Hem.

2 Petrus 1:17-19 Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. 18 En deze stem hebben ook wij uit de hemel horen komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren. 19 En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster [het werd bevestigd], en gij doet wèl er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.

Dit duidt erop dat ze het niet alleen op basis van hun eigen ervaringen zullen geven, maar dat ze ook het profetische woord, de bijbel, zullen verkondigen. Hun eigen ervaringen zullen dus worden ondersteund door wat hun in Gods woord is geopenbaard.

Laten we nu naar het boek Jesaja gaan. Als we het over de twee getuigen hebben, dan zullen we terug moeten gaan naar dit schriftgedeelte. Denk hieraan in termen dat de wereld uit mensen bestaat die blind zijn.

Jesaja 43:8-9 Doet het volk uitgaan, dat blind is, al heeft het ook ogen, en dat doof is, al heeft het ook oren. 9 Alle volken zijn samen vergaderd en de natiën hebben zich verzameld. Wie onder hen kondigt dit aan en doet ons het verleden horen? Laten zij hun getuigen voorbrengen, opdat zij in het gelijk gesteld mogen worden en men het hore en zegge: Het is waarheid.

Hij heeft het klaarblijkelijk over Israël. Zij hadden deze dingen moeten weten. Maar ik neem dit op en plaats het min of meer in de context van de 3½ jaar van de grote verdrukking en de wereld.

Jesaja 43:10-13 Gij zijt, luidt het woord des HEREN, mijn getuigen, en mijn knecht, die Ik verkoren heb, opdat gij het weet en in Mij gelooft en inziet, dat Ik dezelfde ben; vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn 11 Ik, Ik ben de HERE, en buiten Mij is er geen Verlosser. 12 Ik heb verkondigd, verlost en doen horen, en ben geen vreemde onder u; gij toch zijt mijn getuigen, luidt het woord des HEREN, en Ik ben God. 13 Ook voortaan ben Ik dezelfde en niemand redt uit mijn hand. Ik werk, en wie zal het keren?

Dit is ongeveer de boodschap die door deze twee getuigen aan de wereld zal worden verkondigd. "Kijk om u heen, overal om u heen is er een getuigenis dat God God is." Zij zullen Hem verkondigen en de wereld zal daar geen prijs op stellen.

Jesaja 40:1-10 Troost, troost mijn volk, zegt uw God. 2 Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des HEREN dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden. 3 Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan voor onze God. 4 Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei. 5 En de heerlijkheid des HEREN zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des HEREN heeft het gesproken. 6 Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. 7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des HEREN daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. 8 Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand. 9 Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: 10 Zie, hier is uw God! Zie, de Here HERE zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen; zie, zijn loon is bij Hem en zijn vergelding gaat voor Hem uit.

Ik geloof dat ook dát deel uitmaakt van de boodschap van de twee getuigen. Zij zullen troost aan Jeruzalem verkondigen — dat het einde nabij is, dat ze de rekening voor haar zonden gepresenteerd heeft gekregen, maar dat er een tijd aankomt die beter voor haar zal zijn. En zij zullen de weg des Heren voorbereiden, omdat ook dat hun taak zal zijn. Ook zullen ze verkondigen dat de dag des Heren eraan komt en dat alle vlees gras is; dat er vreselijk veel mensen vanwege hun zonden zullen worden uitgeroeid. En dan een boodschap voor de kerk en haar aandeel in het verkondigen van de goede tijdingen van het komende Koninkrijk van God; een boodschap om hen te bemoedigen om dat met kracht en vrijmoedigheid in Juda (blijkbaar de plaats waar de meesten van hen zullen zijn) te doen. En tot slot natuurlijk de vrijmoedige aankondiging van de wederkomst van Jezus Christus en Zijn toekomstige regering.

Ik geloof dat dat in zekere zin het getuigenis van de twee getuigen samenvat. Dat is het getuigenis dat zij aan de wereld zullen geven. Dit zal echt bewijs zijn dat voorziet in een overtuiging. In zekere zin zouden we kunnen zeggen dat de twee getuigen de twee hoofdgetuigen zijn in deze rechtszaak, waarin God oordeelt dat de wereld gestraft moet worden en dat Hij Zijn Zoon moet terugsturen om de boel recht te zetten. Zij zullen dus, zoals ik zeg, hun bewijs brengen en dat zal een overtuiging tot stand doen komen.

We moeten nog een ander punt uit Openbaring 11, vers 3, bekijken. Er staat daar "met een zak bekleed." Als we even 2 Koningen 1 opslaan, dan wil ik daar één vers lezen. Dit zijn de mensen die tot koning Achazja terugkomen en verslag uitbrengen.

2 Koningen 1:8 En zij antwoordden hem: Het was iemand met een haren kleed, en een lederen gordel was om zijn lendenen gebonden. Toen zeide hij: Dat is de Tisbiet Elia.

Laten we nu naar Mattheüs 3:4 gaan.

Mattheüs 3:4 Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.

De reden dat ik die twee verzen las, is omdat Elia en Johannes de Doper beide een zak (een haren kleed) droegen. Op een bepaalde manier zijn zij typen van deze twee getuigen. Hoe sterk, dat laat ik op dit punt aan u over om te beslissen. Maar dit heeft in de bijbel diverse betekenissen. Ze zijn alle gelijksoortig, maar er zijn nuanceverschillen waarover we moeten nadenken.

Mensen die in rouw waren, waren in zakken gekleed. Op dit punt wil ik hier alleen maar naar verwijzen en ook naar Ezechiël, waar beschreven wordt dat de engel allen die zuchtten en weenden om alle problemen van Jeruzalem, moest markeren. Dat is een teken van wee, van rouw, van verdrietig zijn om de val van deze eens zo grote natie — iets in die geest, of om hun zonden.

Het gekleed gaan in zakken kan ook duiden op berouw — als een uiterlijk teken van een inwendig berouw van iemand; daarom heeft het ook een andere betekenis: nederig zijn. Een berouwvol iemand moet op dat moment wel een nederig iemand zijn. Hij heeft zijn zonden gezien en zich ervan afgekeerd.

Nog een betekenis is soberheid. Deze betekenis gebruikt de wereld vaak voor Johannes de Doper en Elia — dat zij "arme" mensen waren. Maar dat is niet noodzakelijk. Soberheid betekent niet noodzakelijkerwijs dat je arm bent. Het kan ook betekenen dat je een heel eenvoudige levensstijl hebt en dat je dingen die het leven compliceren uit je leven hebt gebannen. Op die manier komt soberheid tot uiting als het verwijderd hebben van alle complicaties van het leven. Dat wil zeggen dat het leven is teruggebracht tot de eenvoudigste essentiële dingen van het fysieke bestaan.

Natuurlijk heeft dit woord ook de betekenis van armoede. Maar als we er niet naar kijken als fysieke armoede (niet veel geld hebben), maar als geestelijke armoede (arm van geest zijn), is dat een betere manier om ernaar te kijken in termen van de twee getuigen en Elia en Johannes de Doper. Zij waren arm van geest. Zij waren gereed om de rijkdommen van God te ontvangen en daarmee vervuld te worden, omdat zij zichzelf als heel onbelangrijk en heel behoeftig hadden beschouwd. Zij hadden behoefte aan wat God kon geven.

Dus kies maar uit welke van de betekenissen u het best op de twee getuigen vindt passen. Ze kunnen allemaal. Zij zijn in rouw vanwege de problemen waar deze wereld doorheen gaat. Zij hebben berouw en vernederen zichzelf. Zij zijn sober en hebben niets van de franje en tierlantijnen die het leven van de meeste mensen compliceren. Ze hebben zich van die dingen ontdaan, die hun tot last zouden kunnen zijn — zoals dat wordt gezegd in Hebreeën 12:1 — zodat ze de wedloop kunnen lopen. En ze zijn ook heel arm van geest.

Openbaring 11:4 Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan.

Dit is het vers dat de bijbelse identificatie geeft van de twee getuigen, en het is heel interessant. Het wordt hier gezegd in de trant van: "U zou dit moeten weten. U zou moeten weten wie deze twee getuigen zijn. Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren die voor het aangezicht van God staan. Leest u uw bijbel niet? Hebt u Zacharia 4 niet gelezen?" Klaarblijkelijk is dat de referentie hier, Zacharia 4, waar bijna precies hetzelfde wordt gezegd. In antwoord op Zacharia's vraag, zegt de engel:

Zacharia 4:14 Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan.

Het is niet precies een woord voor woord herhaling, maar het komt er dichtbij. En dus zeggen we: "Ga naar Zacharia 4 om uit te vinden wie die twee figuren zijn." Maar daar wordt het lastig, omdat Zacharia 4 beslist niet eenvoudig is, of gemakkelijk om te begrijpen. We zullen in Zacharia 4 beginnen met de verzen 1 tot 5, waar het visioen wordt uitgelegd.

Zacharia 4:1-5 De engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. 2 Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; 3 en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. 4 Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? 5 Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer.

"Zei ik zojuist niet dat ik niet wist wie ze waren?" Dat is de indruk die we krijgen. Maar het antwoord van de engel lijkt heel sterk op wat er in Openbaring 11:4 staat. "Weet u niet wie deze zijn? Bent u daar nog niet uitgekomen? Is het niet voor de hand liggend wie deze zijn?" Zacharia was blijkbaar flink in de war, en ik geloof dat we sindsdien allemaal flink in de war zijn geweest (zelfs met Openbaring 11). Het is niet eenvoudig te begrijpen.

Om te beginnen, hoe zag deze kandelaar eruit? De meesten van ons zijn wel bekend met de menora — de kandelaar met een centrale stijl en zeven takken die daarvan uitlopen. In de menora liggen die — dat kunnen we in de geschiedenis zien — allemaal in één vlak, net als de takken van een boom die van alle takken is ontdaan, behalve van die die in dit vlak liggen. Er zijn zeven van die takken — of zes en ook de centrale stijl heeft een oliehouder op de top.

Dit lijkt erop, maar is niet precies hetzelfde. Het heeft een centrale stijl, net als de menora. Maar deze centrale stijl heeft aan zijn top een heel grote oliehouder. Het wordt hier een gouden oliehouder genoemd. Dat staat in vers 2. Het is een kandelaar van massief goud met een oliehouder aan de top.

De kandelaar heeft zeven lampen — erop duidend dat er zeven takken zijn (niet zes, maar zeven takken); elke tak heeft een lamp aan zijn top. Dit wijkt dus iets af van de normale menora. Deze kandelaar heeft een centrale stijl en aan de top daarvan zit een heel grote oliehouder. Daarnaast heeft hij zeven takken die oliehouders aan hun top hebben. Ik weet niet of al deze takken in één vlak liggen. Ik geloof van niet. Ik geloof dat ze vanuit de centrale stijl naar alle kanten uitwaaieren.

De reden dat ik dit zeg is, omdat iedere oliehouder zeven pijpjes of slangetjes heeft die het verbinden met de oliehouder aan de top. We hebben dus negenenveertig slangetjes. Als we dit logisch proberen te doen, dan is de beste manier waarop dat kan worden gedaan, als ze rondom de centrale stijl uitwaaieren (en niet in één vlak liggen). We hebben dus een centrale paal, of stijl, met een heel grote oliehouder aan de top. Vanuit deze gouden oliehouder aan de top lopen negenenveertig slangetjes van goud. Naar elk van de zeven lampen lopen zeven van de negenenveertig slangetjes. We hebben nu dus wel een idee hoe de kandelaar eruit ziet. De grote oliehouder aan de top bevat olie. De olie loopt naar beneden via deze pijpjes, of slangetjes, naar de zeven kleinere lampen. Zo worden deze van olie voorzien.

Laten we nog even de tijd nemen om naar Openbaring 1 te gaan en daar enige verzen te lezen. Daarmee zullen we vandaag dan eindigen. In het Nieuwe Testament, hier in Openbaring 1, is er een soortgelijke configuratie van dingen.

Openbaring 1:12 En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren.

In plaats van lampen aan de top van de takken (armen), zien we hier afzonderlijke kandelaars.

Openbaring 1:13-20 en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel; 14 en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; 15 en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren [we zouden ook kunnen zeggen: donderslagen]. 16 En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht. 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor zijn voeten; en Hij legde zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, 18 en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk. 19 Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal. 20 Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten.

Dat is nogal specifiek. We hebben hier dus zeven kandelaars, die Hij in vers 20 heel specifiek aanduidt als de zeven kerken. Ze waaieren van Hem uit. Hij staat in het midden van hen. We kunnen dit zien als zeven afzonderlijke kandelaars om Hem heen. Hij staat in het midden van hen. In Openbaring 2:1 zegt Hij, dat Hij wandelt tussen de zeven gouden kandelaars.

Dit lijkt heel sterk op het beeld in Zacharia 4. De centrale stijl is Jezus Christus. De zeven lampen die vanuit de centrale stijl uitlopen zijn de zeven kerken. Zoals ik al zei is het beeld hier in Openbaring 1 iets afwijkend, maar het is in principe hetzelfde. De reden dat dit beeld wordt gebruikt, is afwijkend. Het doel om het te vertonen is anders. Ik geloof, dat het hier in Openbaring 1 in het bijzonder aan Johannes — en aan ons — laat zien dat Jezus Christus Zelf in het midden van de kerken staat. Hij heeft de touwtjes in handen. Zoals Paulus in Colossenzen 1:18 zegt: Hij is het Hoofd van het Lichaam, de kerk. En alles wat Hij vanaf dit punt in Openbaring zou gaan zeggen was een openbaring, een openbaren van dingen die eraan zouden komen. En Hij moest aan Johannes de autoriteit van wat er werd gezegd en wat hij zou zien, benadrukken. Het hielp dus niet alleen Johannes, maar het helpt natuurlijk ook zeer goed om te interpreteren wat er in Zacharia 4:1-5 staat.

Ik wil hier nog één ding aan toevoegen voor ik afsluit, en dat is gewoon iets om in de volgende weken over na te denken. (Mijn volgende preek is pas op 29 juni). Dat is dat de oliehouder aan de top van de centrale stijl NIET Christus is. Dat is mijn eigen interpretatie. De oliehouder is NIET Christus. Hij is de stijl die de oliehouder ondersteunt. De oliehouder bevindt zich, om zo te zeggen in het beeld, bovenop Zijn hoofd. Hij houdt hem omhoog. U kunt daarover in de tussenliggende weken nadenken. Hij is NIET de oliehouder. Hij ondersteunt die. Hij is het fundament van de oliehouder. Hij houdt die omhoog.

Er volgt dus meer over de oliehouder, meer over Zacharia 4. En daarna gaan we verder met Openbaring 11. Tot die tijd hoop ik dat u een paar heel goede weken hebt.



Loading recommendations...