Sermon: Pinksteren, consequentheid en eerlijkheid

#707NL

Given 26-Feb-05

description: (hide)

John Ritenbaugh heldert de nodeloze verwarring op over de juiste dag vanwaar voor Pinksteren te gaan tellen en onderzoekt daartoe de nodige fundamentele schriftgedeelten. Omdat Pinksteren geen specifieke datum kent, draagt God ons op te tellen vanaf de dag na de sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt. Als Pascha op een wekelijkse sabbat valt, is de enige wekelijkse sabbat die binnen de Ongezuurde Broden valt de laatste Heilige Dag. Het garfoffer wordt op de dag daarna gebracht en we beginnen met die dag te tellen. Als de Eerste der eerstelingen werd Jezus op zondagmorgen bewogen, nadat Hij op sabbatavond was opgestaan. De afleidingsmanoeuvre gebaseerd op Jozua 5:10-11, veronderstelt op onzorgvuldige manier dat het garfoffer werd gebracht (met verontreinigd, Kanaänitisch graan), waarbij geen aandacht wordt geschonken aan de strikte vereisten van Exodus 23:14-16. Er kon totaal geen enkel offer worden gebracht totdat aan specifieke condities die in Deuteronomium 12:1-13 worden opgesomd, werd voldaan, wat niet gebeurde tot aan Jozua 18:1 (zeven jaar na Jozua 5).


transcript:

Ik breng deze boodschap, omdat er binnen de Kerk van God veel verwarring bestaat over het onderwerp Pinksteren. Ik weet niet of daardoor het behoud van de mensen wegens ongehoorzaamheid op het spel staat, maar ik weet wel dat het onderwerp niet onbelangrijk is.

Het jaar 2005 is een jaar waarin het Pascha op een wekelijkse sabbat valt en dat brengt altijd discussies teweeg, omdat de Kerk van God het niet eens is over de juiste manier van tellen om bij Pinksteren uit te komen. Het resultaat van dit meningsverschil is dat diverse groepen een week na elkaar Pinksteren zullen houden.

Deze preek is verdeeld in twee delen. Het eerste deel stelt het grote belang vast van de wekelijkse sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt. De dag waarop het garfoffer wordt gebracht is geheel afhankelijk van wanneer die specifieke sabbat valt.

We gaan in Exodus 31:13 beginnen.

Exodus 31:13 Gij dan, spreek tot de Israëlieten: maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de HERE ben, die u heilig.

Allereerst zien we dat God de Spreker is. Het is Zijn sabbat. Ten tweede staat er "van geslacht tot geslacht". Dit is niet iets waar zo'n tweeduizend jaar geleden toen Christus stierf een einde aan kwam, omdat er nog steeds geslachten van de Israëlieten zijn, en daarom is dit gebod betreffende de sabbat nog steeds van kracht.

In vers 15 maakt God het heel duidelijk over welke sabbat Hij het heeft. Het is de wekelijkse sabbat.

Exodus 31:15a Zes dagen mag men arbeiden, maar op de zevende dag zal er een volledige sabbat zijn, de HERE geheiligd:

Exodus 31:17 Tussen Mij en de Israëlieten is deze een teken voor altoos, want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en adem geschept.

Het op de juiste manier houden van de sabbat is een belangrijk teken dat richting geeft. Dat is wat een teken doet. Een teken geeft richting door naar bepaalde dingen te wijzen. In dit geval is het belangrijkste dat het wijst naar de relatie tussen God en Zijn volk. Met betrekking tot Pinksteren verwijst de wekelijkse sabbat naar de juiste dag waarop het garfoffer moet worden gebracht, en dus naar Pinksteren — een andere sabbat die moet worden onderhouden.

Leviticus 23:9-16 is de basis van deze specifieke leerstelling.

Leviticus 23:9-11 En de HERE sprak tot Mozes: 10 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij komt in het land dat Ik u geef, en de oogst daarvan binnenhaalt, dan zult gij de eerstelingsgarve van uw oogst naar de priester brengen, 11 en hij zal de garve voor het aangezicht des HEREN bewegen, opdat gij welgevallig zijt; daags na de sabbat zal de priester die bewegen.

Dit bewegen was, gelet op historische verslagen, òf het feitelijk oogsten van het graan (de garf), òf het uitschudden van de graankorrels, waarna een gomer (enkele liters) in een fles werd gedaan en die werd voor God bewogen. Dat is wat er gebeurde. Deze werd opgetild alsof hij werd opgeheven zodat Hij hem kon zien.

Leviticus 23:12-13 Gij zult op de dag waarop gij de garve beweegt, een gaaf eenjarig schaap de HERE ten brandoffer bereiden, 13 met als bijbehorend spijsoffer twee tienden fijn meel, met olie aangemaakt, ten vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE, en als bijbehorend plengoffer een vierde hin wijn.

Deze twee verzen laten zien dat het opheffen van de garf voor God moest samengaan met het offeren van een lam op het altaar en daarnaast moest ook nog een spijsoffer worden gebracht.

Leviticus 23:14 Tot op die dag zult gij geen brood, geen geroosterd of vers koren eten, totdat gij de offergave van uw God gebracht hebt: het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, in al uw woonplaatsen.

Dat vers zegt eenvoudig dat als het veld eenmaal gereed was om geoogst te worden en ze de garf afsneden die gebruikt moest worden voor het garfoffer, ze niet van die oogst mochten eten totdat het garfoffer was gebracht. Het kon zijn dat ze die garf al een week tevoren afsneden, maar ze konden niet van die specifieke oogst eten totdat die garf voor God bewogen was.

U zou zich kunnen afvragen waarom dat afsnijden wel een week voor het offer kon plaatsvinden. Bedenk dat ze het feest alleen maar in Jeruzalem hielden. Als de boer zo'n 100 kilometer ten noorden van Jeruzalem woonde, was hij toch verplicht het offer te brengen. Hij sneed de garf af voordat hij vertrok en nam die met hem mee naar Jeruzalem. Het kan hem een paar dagen hebben gekost om naar Jeruzalem te reizen en dus sneed hij hem bijtijds af. De precieze tijd van afsnijden was niet iets dat door de wet werd bepaald. De wet zei slechts dat ze er niet van mochten eten totdat het offer was gebracht.

Leviticus 23:15-16 Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn; 16 tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen; dan zult gij een nieuw spijsoffer de HERE brengen.

Let erop dat vers 15 zegt: "Dan zult gij tellen ..." Het tellen is een opdracht.

We nemen nog enkele andere verzen uit Leviticus 23 door, te beginnen met vers 5.

Leviticus 23:5 In de eerste maand, op de veertiende der maand, in de avondschemering, is het Pascha voor de HERE.

Het Pascha valt op een specifieke datum — de 14e van de eerste maand.

Leviticus 23:6a En op de vijftiende dag van deze maand is het feest der ongezuurde broden voor de HERE, ...

De eerste dag Ongezuurde Broden valt op een specifieke datum — de 15e van de eerste maand.

Leviticus 23:24 Spreek tot de Israëlieten: In de zevende maand, op de eerste der maand, zult gij een rustdag hebben, aangekondigd door bazuingeschal, een heilige samenkomst.

Het Trompettenfeest valt op een specifieke datum — de eerste dag van de zevende maand.

Leviticus 23:27a Maar op de tiende van die zevende maand is de Verzoendag; ...

Ook de Verzoendag (een ander feest) heeft een specifieke datum — de 10e van de zevende maand.

Leviticus 23:39 Doch op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de opbrengst van uw land inzamelt, zult gij zeven dagen het feest des HEREN vieren; op de eerste dag zal er rust zijn en op de achtste dag zal er rust zijn.

Het Loofhuttenfeest kent twee specifieke data — één voor zichzelf en één voor de Laatste Grote Dag. Al de feesten die in dit hoofdstuk worden genoemd hebben een specifieke datum, met uitzondering van Pinksteren, daaraan is geen specifieke datum toegekend. Voor die datum moet worden geteld.

Al de feesten worden binnen dit hoofdstuk chronologisch geordend, te beginnen met de eerste — het Pascha op de 14e van de eerste maand en dan verdergaand tot en met het Loofhuttenfeest dat binnen de zevende maand valt en op de 15e van de zevende maand begint. De feesten zijn verspreid over een periode van zeven maanden en staan in chronologische volgorde — nummer één tot en met nummer zeven.

Leviticus 23:15 Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn;

Het tellen begint met de dag na de sabbat. Let op het bepaalde lidwoord "de" — "de sabbat". Welke sabbat? Als we dit op jaarbasis bekijken kunnen we wel met meer dan 50 sabbatten te maken hebben. Daarom maakte ik u erop attent dat de feesten in chronologische volgorde zijn vermeld. De plaats van de instructie tot tellen in Leviticus 23 beperkt de periode van die sabbat tot de tijd van de voorjaarsoogst.

Zij die tellen om Pinksteren te bepalen (dat zijn dus de kerken van God, de joden en iedere protestantse groep die Pinksteren nog houdt) zijn het eenstemmig met elkaar eens dat het een sabbat is tijdens de dagen der Ongezuurde Broden. Dit beperkt de keus tot niet meer dan 3 (drie) sabbatten: de eerste dag Ongezuurde Broden op de 15e, de laatste dag Ongezuurde Broden op de 21e en de wekelijkse sabbat die altijd tussen deze twee heilige dagen valt.

Ik zal u absoluut bewijs geven dat de wekelijkse sabbat die tussen de twee heilige dagen in de dagen der Ongezuurde Broden valt, de dag is. Let zorgvuldig op de woorden "datum" en "dag". De data van de eerste en laatste dag Ongezuurde Broden staan in steen gegrift (Leviticus 23:6) en die zullen nooit veranderen. Die dagen vallen op de 15e en respectievelijk de 21e. De datum van de wekelijkse sabbat echter verandert in overeenstemming met de dag waarop het Pascha valt. Blijf bij het verdergaan zorgvuldig aandacht schenken aan "dag" en "datum".

We zagen in vers 5 dat de datum van het Pascha altijd Nisan 14 is. Het valt echter niet altijd op dezelfde dag van de week. De regels van de Hebreeuwse kalender doen het Pascha ALTIJD vallen op maandag, woensdag, vrijdag of zaterdag. Dat verandert nooit. Het zal elk jaar op één van die vier dagen vallen.

Verderop in de tekst staan kalenders die laten zien hoe de dag waarop het Pascha valt invloed heeft op de datum van de dag van het garfoffer en zodoende ook op de datum van Pinksteren. Let erop dat:

  • de dagen en de data van het Pascha VETGEDRUKT zijn;
  • de datum van de wekelijkse sabbat binnen Ongezuurde Broden CURSIEF gedrukt is;
  • de data voor het garfoffer ONDERSTREEPT zijn;

Bedenk dat het tellen naar Pinksteren altijd begint met de dag na de wekelijkse sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt. De dag die volgt op de wekelijkse sabbat binnen de dagen der Ongezuurde Broden zal altijd de dag van het garfoffer zijn — de dag dat de garf werd bewogen. Dat is de regel die we kunnen vaststellen op basis van de informatie die in Leviticus 23 staat, en in het bijzonder de verzen 15 en 16.

Deze eerste kalender is gebaseerd op een Pascha dat op maandag valt.

NISAN
zo ma di wo do vr za
13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23

Met het Pascha op maandag begint de telling met de 20e en zal Pinksteren op Sivan 10 vallen.

De kalender hierboven laat een Pascha zien dat op maandag, Nisan 14 valt. De volgende dag, de 15e, zal de eerste dag Ongezuurde Broden zijn en de wekelijkse sabbat die tussen de twee heilige dagen valt, zal Nisan 19 zijn. De 20e zal de dag van het garfoffer zijn. In zo'n jaar zal Pinksteren op Sivan 10 vallen (Sivan is de derde maand van de Hebreeuwse kalender).

De volgende kalender die hieronder staat, is gebaseerd op een Pascha dat op woensdag valt.

NISAN
zo ma di wo do vr za
11 12 13 14 15 16 17
18 19 20 21 22 23

Met het Pascha op woensdag begint de telling met de 18e en zal Pinksteren op Sivan 8 vallen.

Als het Pascha op woensdag valt zal de wekelijkse sabbat op Nisan 17 vallen. De 18e zal de dag van het garfoffer zijn en Pinksteren zal op Sivan 8 vallen.

De volgende kalender is gebaseerd op een Pascha dat op vrijdag valt. Als het Pascha valt op vrijdag, Nisan 14, zal de wekelijkse sabbat, Nisan 15, ook de eerste dag Ongezuurde Broden zijn. De dag van het garfoffer zal de 16e zijn. Pinksteren zal op Sivan 6 vallen.

NISAN
zo ma di wo do vr za
09 10 11 12 13 14 15
16 17 18 19 20 21 22
23 24

Met het Pascha op vrijdag begint de telling met de 16e en zal Pinksteren op Sivan 6 vallen.

De volgende kalender is gebaseerd op een Pascha dat op zaterdag — een wekelijkse sabbat — valt. De volgende dag, de 15e, is de eerste dag Ongezuurde Broden. De enige wekelijkse sabbat binnen de dagen der Ongezuurde Broden is de 21e, welke dag tevens de laatste dag Ongezuurde Broden is — een dubbele sabbat. Dan zal Nisan 22 de dag van garfoffer zijn en Pinksteren op Sivan 12 vallen.

NISAN
zo ma di wo do vr za
08 09 10 11 12 13 14
15 16 17 18 19 20 21
22 23

Met het Pascha op zaterdag begint de telling met de 22e en zal Pinksteren op Sivan 12 vallen.

Dit is allemaal in het geheel niet moeilijk. Iedere tiener op de middelbare school is in staat dit te begrijpen.

In 1974 bracht de Worldwide Church of God een verbetering aan met betrekking tot Pinksteren. De heer Armstrong had dit allemaal juist uitgezocht op één ding na. Hij gebruikte de verkeerde methode om te tellen. Hij maakte een eenvoudige fout die werkelijk iedereen zou kunnen maken. Hij telde op de Engelse manier. Iedereen zou dat hebben gedaan. Hij had niet op de Engelse manier moeten tellen. Hij zou op de Hebreeuwse manier hebben moeten tellen. Er is een verschil tussen die beide methodes. De Engelse methode telt zoals men dat noemt "exclusief". De Hebreeuwse methode telt "inclusief". Dat scheelt één dag bij elke telling.

Als ik u vandaag, zaterdag, zeg mij over zeven dagen te ontmoeten en u telt zoals een Engelssprekend iemand doet, zult u zondag als eerste dag tellen. Tel maar uit: zondag is de 1e dag, maandag de 2e, dinsdag de 3e, woensdag de 4e, donderdag de 5e, vrijdag de 6e en zaterdag de 7e dag. U zou me dan op zaterdag ontmoeten.

In het Hebreeuws zeg ik tot u: "Ontmoet me over zeven dagen. We zullen dan weer bij elkaar komen." De Hebreeuwse methode begint te tellen met de dag waarop we dit afspreken. Het is vandaag zaterdag en dus zouden we met zaterdag als 1e dag beginnen te tellen, zondag de 2e, maandag de 3e, dinsdag de 4e, woensdag de 5e, donderdag de 6e en vrijdag de 7e dag. Dat maakt één dag verschil uit.

In het Engels tellen we exclusief; we tellen de huidige dag niet mee. In het Hebreeuws tellen ze inclusief; ze tellen de huidige dag wel mee. In de telling naar Pinksteren waar we hier mee te maken hebben, maakt het één dag verschil en als we op de Engelse methode tellen zal Pinksteren, 50 dagen later, altijd op maandag vallen. Daarom hielden we het op maandag. Het was de 50e dag. Als we echter de Hebreeuwse methode van tellen gebruiken (die gebruikt had moeten worden, omdat de bijbel in het Hebreeuws geschreven is), als we op zondag (de dag van het garfoffer) beginnen te tellen, zullen we altijd op zondag eindigen. Zondag is de juiste dag. Pinksteren zal als we de Hebreeuwse methode gebruiken altijd op zondag vallen.

Het woord "Pentecost" komt niet voor in het Oude Testament, omdat het een Grieks woord is. Pentecost betekent "vijftigste" — de 50e dag — de dag waarop de telling eindigt. In het Oude Testament wordt het het Feest der weken genoemd of het Feest der eerstelingen.

Hier is nog een interessant feit dat we in overweging moeten nemen. Dit maakt deel uit van het algemene begrip van dit onderwerp. Als we na de eerste dag Ongezuurde Broden beginnen te tellen, die altijd op de 15e valt, dan zouden we altijd met de 16e beginnen te tellen. Met de 15e zouden we een sabbat hebben en de volgende dag zou de 16e zijn. Maar als we dat doen, dan zal Pinksteren altijd op Sivan 6 vallen. Als we dat doen, hebben we in feite de reden om te tellen uitgeschakeld, omdat het net als de andere heilige dagen ieder jaar op een vaste datum zou vallen. Dit is de manier waarop de Farizeeën in de dagen van Jezus telden en de manier waarop moderne joden tellen. Maar zoals ik zei, het hanteren van die methode schakelt feitelijk Gods gebod om te tellen uit.

Er zijn andere joodse groepen die niet tellen op de manier der Farizeeën. Er waren de Essenen, die niet langer bestaan, maar we weten op welke manier ze telden. Er waren de Falasha's. Ik weet niet of ze nu nog bestaan. Dat waren Ethiopische joden. Ook waren er de Karaïeten, die eigenlijk nooit een echt georganiseerde groep vormden. Ze waren min of meer onafhankelijk. Die drie groepen telden allemaal vanaf de laatste dag Ongezuurde Broden. Maar als men dat doet, eindigt men altijd op Sivan 12 en dat schakelt feitelijk ook de reden om te tellen uit.

Eén man schreef me met de opmerking dat beginnen te tellen met de dag na de eerste dag Ongezuurde Broden ook tellen was. Ik heb hem teruggeschreven: "Ja, dat is waar, maar dat hoeft maar één keer gedaan te worden en dan weten we de datum voor eens en altijd, omdat die datum nooit zal veranderen."

Israël ontving in Exodus 12 Gods gebod om zeven dagen ongezuurde broden te eten. Als we de redenering van die man zouden volgen, zouden we — als dat het eerste jaar zou zijn gedaan — nooit meer behoeven te doen, omdat we dat het eerste jaar reeds hadden gedaan. Ik wil dat we dit dus in het licht van Leviticus 23:15-16 bekijken, waar God duidelijk opdracht geeft dat WE tellen en de implicatie is ELK JAAR TE TELLEN. Daarom moet het begin van de telling vallen op een dag waarvan de datum van jaar tot jaar verandert, afhankelijk van de dag waarop het Pascha valt; dat dwingt ons ieder jaar te tellen.

De dag waarop het Pascha valt bepaalt de datum vanwaar we moeten gaan tellen. Daarom moet het tellen beginnen op de dag volgende op de wekelijkse sabbat die evenals het Pascha voortdurend verandert. Dat is de dag waarop het garfoffer wordt gebracht en de telling begint. Aangezien de wekelijkse sabbat altijd op een zaterdag valt, begint de telling voor Pinksteren altijd met een zondag.

Misschien vindt u het wel interessant te weten dat dit de manier is waarop de Sadduceeën in Jezus' dagen telden. In Jezus' dagen hadden de Sadduceeën het nog steeds voor het zeggen in de tempel en zij bepaalden wanneer Pinksteren moest worden gehouden. Dat is één van de redenen waarom u betreffende de viering van Pinksteren geen meningsverschil vindt tussen Jezus en de Sadduceeën. Ze waren het met elkaar eens.

Ik zei dat ik u een absoluut bewijs zou geven dat het garfoffer op de dag na de wekelijkse sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt, moet worden gebracht. Geloof het of geloof het niet, het staat in het Nieuwe Testament. Laten we Johannes 20 opslaan.

Johannes 20:1 En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen.

Dit stelt de tijd vast. We zullen hier nog wat meer details, waarmee u zeer zeker vertrouwd bent, invullen betreffende die week waarin Jezus ter dood werd gebracht.

In het jaar dat Jezus ter dood werd gebracht viel het Pascha, Nisan 14, op woensdag. Heel dichtbij het einde van de dag, misschien was de zon zelfs al aan het ondergaan, werd Jezus in het graf gelegd. Het evangelie naar Mattheüs vertelt ons dat Jezus drie dagen en drie nachten in het hart der aarde moest doorbrengen. Dat betekent dat Hij drie dagen en drie nachten begraven zou zijn, en dat zou het enige teken zijn dat Hij zou geven als bewijs dat Hij de Verlosser der wereld was, dat Hij de Messias was.

Dus precies tweeënzeventig (72) uur nadat Hij in het graf werd gelegd, stond Hij uit de doden op en kwam Hij uit het graf. Tweeënzeventig uur na het tijdstip waarop Hij op woensdag tegen het ondergaan van de zon in het graf werd gelegd, was het tegen zonsondergang op de wekelijkse sabbat — zaterdag — dat Hij het graf uit wandelde. Dit brengt ons qua tijd bij Johannes 20:1. Op zondagmorgen verscheen Maria van Magdala bij het graf. Zij trof het leeg aan. Christus was reeds opgestaan, tegen die tijd was dat waarschijnlijk ongeveer tien uur geleden. We pakken de draad van het verhaal op in vers 11.

Johannes 20:11-17 En Maria stond buiten dicht bij het graf, wenende. Terwijl zij dan weende, boog zij zich voorover naar het graf, 12 en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 En zij zeiden tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Zij zeide tot hen: Om dat zij mijn Here weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem neergelegd hebben. [Zij dacht dat Hij nog steeds dood was.] 14 Na deze woorden keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen. 16 Jezus zeide tot haar: Maria! [En ze versmolt, omdat ze Zijn stem herkende.] Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester! 17 Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast [Er staat in feite: "Klamp je niet aan Mij vast."], want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.

Bedenk dat de garf voor God werd opgeheven. Jezus is de Eersteling van Gods geestelijke oogst. We kunnen dat zien in 1 Corinthiërs 15:20 waar Paulus Hem zo aanduidt.

1 Corinthiërs 15:20 Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn.

Zodoende was Jezus, als de eerste der eerstelingen, de realiteit van het garfoffer. Al het andere was een type en een symbool. De werkelijkheid moest tot de Vader opvaren en Hij deed dat. Hij voer op tot de Vader en werd ten behoeve van ons door de Vader aanvaard. Wanneer vond dit plaats? Die werkelijkheid vond op zondagmorgen plaats — de dag na de wekelijkse sabbat. Dat legt dit punt vast.

De sabbat in kwestie is de wekelijkse sabbat die tussen de twee heilige dagen van de dagen der Ongezuurde Broden valt. In zekere zin, gemeente, is dat het einde van de discussie. Die is voorbij, omdat we de sabbat hebben bepaald. De wekelijkse sabbat is het teken, bewezen door Jezus' opstanding en Zijn ten hemel opvaren om door Zijn Vader te worden aanvaard. De dag van het garfoffer is de dag na de wekelijkse sabbat. Waarom zou iemand als we dit eenmaal begrijpen, dit willen veranderen?

Deze mensen komen aandragen met de notie, het idee, dat omdat Jezus tussen de twee heilige dagen voor de Vader werd bewogen, elke dag waarop het garfoffer wordt gebracht, binnen de dagen der Ongezuurde Broden moet vallen. Maar dat is niet juist. Waarom? Omdat dit nergens op kan worden gebaseerd.

Laat me u een vraag stellen. Houden we het Pascha ieder jaar op woensdag omdat Jezus op woensdag werd gekruisigd? Gemeente, voor het uitvoeren van zo'n gek idee zijn niet meer aanknopingspunten te vinden dan voor dat idee over het garfoffer — het idee dat het altijd tussen de twee heilige dagen moet vallen. De instructie luidt dat we eerst de sabbat moeten vinden — die moet tussen de twee heilige dagen vallen. Met de regel die we hier uit Leviticus 23 hebben geleerd en door Johannes 20 hebben bewezen, wordt de datum van Pinksteren door God in Leviticus 23 net zo stevig vastgelegd als die van elk ander feest; die regel zegt ons met de telling te beginnen op de dag na de wekelijkse sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt.

Er is geen enkele plaats in de bijbel te vinden waar God middels een gebod enige vorm van toestemming geeft om die regel te veranderen. Hij waarschuwt ons in feite op ernstige wijze in zowel Deuteronomium 12:32 als in Openbaring 22:18 dat we noch iets aan Zijn woord moeten toevoegen, noch er iets van moeten wegnemen. Maar sommigen van hen die dit verkeerde idee geloven, zijn zo vasthoudend dat één groep zover ging te beweren dat het Pascha een dag der Ongezuurde Broden was. Hoorde u wat ik zei? Zij beweerden dat het Pascha een dag der Ongezuurde Broden was.

Gemeente, er staat in Leviticus 23:5 duidelijk dat het Pascha op de 14e valt en de eerste dag Ongezuurde Broden op de 15e. We hebben met twee afzonderlijke feesten vandoen en er hangt verschillend onderwijs mee samen. Al zijn ze in bepaalde opzichten aan elkaar verwant, toch is hun onderwijs verschillend. Het Pascha onderwijst ons over de dood van onze Verlosser voor onze zonden en de dagen der Ongezuurde Broden onderwijzen ons over onze verantwoordelijkheid om uit de zonde te komen. In tegenstelling daarmee zijn de dag van het garfoffer en Pinksteren rechtstreeks met elkaar verbonden. De dag van het garfoffer is het begin van een oogst en Pinksteren voltooit de oogst die met het garfoffer begon. Beide zijn vieringen die met de oogst samenhangen.

De mensen deden dit om het tellen naar Pinksteren altijd vanuit de dagen der Ongezuurde Broden te laten beginnen, maar God vereist dat nergens. Het tellen naar Pinksteren begint altijd op de dag na de wekelijkse sabbat die binnen de dagen der Ongezuurde Broden valt. Als deze regel wordt geschonden, is het resultaat dat de sabbat wordt overtreden door Pinksteren (een sabbat) op de verkeerde dag te houden.

De wekelijkse sabbat binnen de dagen der Ongezuurde Broden is de sleutel tot het vinden van de dag van het garfoffer. Als dat punt eenmaal is vastgesteld, is elk mysterie betreffende het tellen naar Pinksteren opgelost met uitzondering van een andere afleidingsmanoeuvre die sommigen bij dit alles nog aanvoeren om de zaak onduidelijk te maken.

Omdat sommigen beseften dat hun argumentatie om het garfoffer binnen de dagen der Ongezuurde Broden te brengen erg zwak was, vluchtten ze naar een andere rationalisatie en conclusie over "wat te doen" op basis van veronderstellingen die in Jozua 5:10-11 worden gelezen.

Deel 2 van deze preek stelt hierna zeven over het hoofd geziene veronderstellingen vast die bewijzen dat Jozua 5:10-11 niet gebruikt kan worden om het normale patroon van tellen dat wordt gebruikt als Pascha op maandag, woensdag of vrijdag valt, te veranderen.

Jozua 5:10-11 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag.

Hier staat in feite niet zoveel. Maar u staat versteld van wat ze hier allemaal uithalen. Heel interessant. De eerste twee zijn in feite kleine veronderstellingen, maar ze horen erbij.

Veronderstelling Eén: Allereerst staat er nergens in de context van Jozua 5 dat de Israëlieten het garfoffer of de vereiste offeranden brachten na een oogst van het graan der Kanaänieten. Bedenkt dat er in Leviticus 23 staat dat ze niet alleen het garfoffer, maar ook een brandoffer en een spijsoffer moesten brengen. Ook moesten ze een drankoffer brengen. Niets daarvan kunnen we in Jozua 5 terugvinden. De woorden "bewegen", "bewogen", "beweegt", "garf" en "garfoffer" komen niet voor in Jozua 5, ja, zelfs niet in het gehele boek Jozua. Ze komen nergens in Jozua voor. Niet alleen dat, maar we kunnen in de bijbel geen enkele verwijzing vinden naar Jozua 5 en wat de Israëlieten verondersteld werden te hebben gedaan.

Veronderstelling Twee: De tweede veronderstelling is dat dit een jaar was waarin het Pascha op zaterdag viel. Het sleutelwoord is hier "jaar" — dat dit een jaar was waarin het Pascha op zaterdag viel. Hoe weten ze dat?

Bent u zich ervan bewust dat (ondanks dat duizenden mannen en vrouwen oude documenten en de bijbel hebben onderzocht) niemand met zekerheid weet in welk jaar de Israëlieten uit Egypte trokken of het Beloofde Land veertig jaar later binnentrokken? Het kan zijn dat sommige geleerden de spijker precies op de kop hebben geslagen, maar niemand weet dat zeker. Het kan zijn dat hun berekeningen vrij goed zijn, maar niemand weet dat zeker. Met andere woorden er is geen kalender, geen kalenderdatum, waarop ze dat met zekerheid kunnen baseren.

Die eerste twee veronderstellingen zijn vrij beperkt, maar vanaf nu worden de veronderstellingen ernstiger.

Veronderstelling Drie: De derde veronderstelling is dat God van Israël verlangde (hen dit door de wet afdwong) het garfoffer te brengen voordat ze van het specifieke graan waar het om gaat, mochten eten.

Nogmaals gemeente, waar zegt God dat? Hij zegt dat nergens. Laten we Leviticus 23:10 opslaan en ik zal u laten zien wat de basis is van deze specifieke veronderstelling.

Leviticus 23:10 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij komt in het land dat Ik u geef, en de oogst daarvan binnenhaalt, dan zult gij de eerstelingsgarve van uw oogst naar de priester brengen.

Leviticus 23:14 Tot op die dag zult gij geen brood, geen geroosterd of vers koren eten, totdat gij de offergave van uw God gebracht hebt: het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, in al uw woonplaatsen.

De derde veronderstelling is dat van Israël werd verlangd onmiddellijk Leviticus 23 te gaan gehoorzamen. Deze veronderstelling is gebaseerd op het idee dat zodra Israël de Jordaan was overgetrokken, Leviticus 23 volledig van kracht werd en ze moesten doen wat daar werd gezegd. De veronderstelling is dat ze niet alleen de offerande moesten brengen, maar dat ze niet van het graan mochten eten totdat het offer was gebracht. We zullen gaan zien dat deze veronderstelling een kritisch onderzoek in het licht van andere schriftgedeelten niet kan doorstaan.

Veronderstelling Vier: De vierde veronderstelling is dat God zelfs een offerande van Israël zou aanvaarden die werd gebracht van een oogst die zij niet op hun eigen land hadden gezaaid.

Dit is heel interessant. Laten we Exodus 23 opslaan.

Exodus 23:14-16a Driemaal in het jaar zult gij Mij een feest houden. 15 Het feest der ongezuurde broden zult gij onderhouden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, zoals Ik u geboden heb, op de bepaalde tijd van de maand Abib, want daarin zijt gij uit Egypte getrokken; maar men zal niet met ledige handen voor mijn aangezicht verschijnen. 16 Ook het feest van de oogst [Pinksteren], der eerstelingen van uw vruchten, die gij op de akker zaaien zult; ...

Ziet u dat? We worden verondersteld bij elk woord van God te leven. Dat woordje "zaaien" stelt beperkingen aan wat God als offerande zou willen aanvaarden. De offerande moest worden gebracht van het graan dat zij hadden gezaaid; niet het graan dat de Kanaänieten hadden gezaaid, maar wat de Israëlieten hadden gezaaid. Hadden de Israëlieten het graan dat ze toen in Kanaän oogsten, kunnen zaaien? Onmogelijk! Ze waren nog in de woestijn toen dat graan werd gezaaid.

We gaan nu naar 2 Samuël en ik zal u laten zien dat David het principe dat hierbij betrokken was, begreep. David keek uit naar een stuk grond dat hij wilde kopen. De reden dat hij het wilde kopen was omdat hij voorzag dat dit de plaats was, waar hij de tempel voor God wilde bouwen. De man van wie hij het wilde kopen, was niet eens een Israëliet, maar hij werd door zijn vrijgevigheid ertoe aangezet te zeggen: "David, ik geef u dit stuk grond. U kunt het krijgen."

2 Samuël 24:23-24 Dit alles geeft Arauna, o koning, aan de koning. Voorts zeide Arauna tot de koning: De HERE, uw God, moge in u behagen hebben. 24 Maar de koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik wil het in elk geval van u voor de volle prijs kopen, want de HERE, mijn God, wil ik geen brandoffers brengen, die mij niets kosten. Daarop kocht David de dorsvloer en de runderen voor vijftig sikkels zilver.

De persoon die het offer brengt, moet het werk hebben gedaan en zich de opofferingen hebben getroost die nodig zijn om het offer voort te brengen, anders is het voor God niet aanvaardbaar. Offeranden die de brenger van het offer niets kosten zijn voor God niet aanvaardbaar. Offeranden moeten een zelfopoffering met zich meebrengen. Het moet iets zijn dat de brenger van het offer opgeeft, dat voor hem kostbaar is, dat hij door zijn arbeid heeft voortgebracht.

We gaan nu weer naar het Nieuwe Testament, naar Lucas 21 en ik zal u daar dit principe overduidelijk aantonen.

Lucas 21:1-4 Toen Hij [Jezus] opkeek, zag Hij de rijken hun gaven in de offerkist werpen. 2 Hij zag ook een behoeftige weduwe twee koperstukjes daarin werpen, 3 en zeide: Waarlijk, Ik zeg u, deze arme weduwe heeft meer dan allen daarin geworpen. 4 Want deze allen hebben van hun overvloed iets bij de gaven geworpen, maar zij heeft van haar armoede haar ganse levensonderhoud erin geworpen.

Dit offer sprong er voor God uit vanwege wat het haar kostte. David begreep dat. Als Israël toen [in Jozua 5] een garfoffer had gebracht, wat zou dan hun opoffering zijn geweest? Die zou er niet zijn geweest, omdat het offer hun niets zou hebben gekost. Neem nu eens het geestelijke principe in overweging dat hiermee samenhangt. Geestelijke vrucht middels Gods Geest kan niet door één persoon worden opgebouwd of voortgebracht en dan op een ander worden overgedragen. Wie het karakter bouwt, die houdt het. Hij kan het niet aan iemand anders geven. Hij kan het God offeren, maar het moet iets zijn dat hij heeft gebouwd.

Om kort te gaan — zonder op allerlei mogelijke details in te gaan — God wil dat wat Hij eerst aan ons gegeven heeft, aan Hem wordt geofferd. Snapt u dat? God wil dat wat Hij eerst aan ons gegeven heeft, aan Hem wordt geofferd. Als we God liefhebben, is dat omdat Hij ons eerst liefhad, en als we Hem onze liefde offeren, is het Zijn eigen heilige liefde die naar Hem terugkeert, en die is aanvaardbaar omdat datgene waarin Hij heeft voorzien weer naar Hem terugkomt.

Neem dit in overweging: Indien we de analogie doortrekken naar het geestelijke, brengt Gods Geest de geestelijke vrucht der heidenen voort? Volstrekt niet! Israël had geen offerande die voor God aanvaardbaar was, omdat de gehele oogst van heidense oorsprong was. Binnen enkele ogenblikken zullen we gaan zien wat dat betekent.

We slaan nu Leviticus 22 op voor veronderstelling vijf en dit is ook een belangrijke.

Veronderstelling Vijf: De vijfde veronderstelling is dat God een offerande van verontreinigde dingen zou aanvaarden.

Leviticus 22:19-20 het moet, zo gij welgevallig wilt zijn, gaaf wezen, van het mannelijke geslacht van het rundvee, van de schapen en van de geiten. 20 Niets dat enig gebrek heeft, zult gij offeren; want het zou u geen welgevallen doen vinden.

Als we dit in detail zouden doornemen, zouden we zien dat het hier voornamelijk om dierlijke offeranden gaat, maar hetzelfde principe geldt voor spijsoffers. Het principe is dat we het beste aan de Meester geven.

Leviticus 22:24-25 Wat echter door kneuzen, stoten, uitrukken of snijden verminkt is, zult gij de HERE niet offeren; dat zult gij in uw land niet doen. 25 Ook uit de hand van een vreemdeling zult gij niets van dat alles uw God als spijze offeren, want zij zijn geschonden, er is een gebrek aan; het zal u niet welgevallig doen zijn.

Als de offerande van heidense oorsprong was, wilde God het niet in ontvangst nemen. Als u denkt dat dit niet zo belangrijk is, wil ik dat u in overweging neemt wat ons in Leviticus 10 over Nadab en Abihu — de zonen van Aäron — wordt verteld. Aäron was iemand die door God in grote mate werd liefgehad en hij was de hogepriester die door God was aangesteld. God doodde Nadab en Abihu terwijl zij dienst deden in de tabernakel, toen zij een reukoffer brachten vanaf kolen die van een vreemd vuur waren genomen.

God had hun gezegd dat alle kolen die voor het reukofferaltaar werden gebruikt van het koperen altaar moesten worden genomen. Kolen van een ander vuur voldeden niet. Weet u waarom? Omdat God degene was die het vuur ontstak waarmee de kolen op het koperen altaar tot ontbranding werden gebracht. We zien hier alweer dat de heilige God iets heilig maakt en dat dan niets anders voldoet. Kolen die van een ander vuur dan van het koperen altaar zouden worden genomen, waren — voorzover het God betrof — verontreinigd. Dat is het principe van Leviticus 22.

Gemeente, zoals we nu zien, werd er van Israël door de wet verlangd om GEEN garfoffer te brengen.

De zesde veronderstelling zal laten zien dat hun idee over Jozua 5 niets meer is dan een kaartenhuis. Dit kunnen we opmaken uit Deuteronomium 12. Deuteronomium 12 is van zo'n belang dat het in de plaats komt van de instructies van Leviticus 23 en Numeri 28 en 29, die de instructies betreffende de offeranden bevatten.

Veronderstelling Zes: De zesde veronderstelling is dat het Israël zelfs was toegestaan allerlei offeranden te brengen.

Deuteronomium 12 laat zien dat de offeranden die in de eredienst van God werden gebracht, door God specifiek verboden werden, totdat zekere dingen waren bewerkstelligd.

Deuteronomium 12:1-13 Dit zijn de inzettingen en de verordeningen, die gij naarstig zult onderhouden in het land dat de HERE, de God uwer vaderen, u gegeven heeft om het te bezitten, zolang gij op de aardbodem leeft. 2 Gij zult alle plaatsen volkomen vernietigen, waar de volken, wier gebied gij in bezit neemt, hun goden gediend hebben, op hoge bergen en op heuvels en onder elke groene boom. 3 Gij zult hun altaren afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen met vuur verbranden, de gesneden beelden van hun goden omhouwen en hun naam van die plaats doen verdwijnen. 4 Niet alzo zult gij de HERE, uw God, dienen. 5 Maar de plaats, die de HERE, uw God, uit het gebied van al uw stammen verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, om daar te wonen, die zult gij zoeken en daarheen zult gij gaan. 6 Daarheen zult gij brengen uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en uw wijgeschenken, uw gelofteoffers en uw vrijwillige offers, de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee. 7 Daar zult gij eten voor het aangezicht van de HERE, uw God, en u verheugen, gij en uw huisgezinnen, over alles wat gij ondernomen hebt, waarin de HERE, uw God, u gezegend heeft. 8 Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken. 9 Want gij zijt nog niet gekomen tot de rustplaats en het erfdeel, dat de HERE, uw God, u geven zal. 10 Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn overgetrokken en woont in het land dat de HERE, uw God, u zal doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten, en gij veilig woont — 11 dan zult gij naar de plaats, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de HERE doen zult; 12 gij zult u verheugen voor het aangezicht van de HERE, uw God, gij, uw zonen uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u. 13 Neem u ervoor in acht, dat gij uw brandoffers niet brengt op elke willekeurige plaats.

Dat is zo duidelijk! Begrijpt u wat Hij hier zei? Toen ze over de Jordaan gingen en het land binnentrokken, kwam Deuteronomium 12 in de plaats van de instructies die in Leviticus 23 waren gegeven; het was hun dus zelfs in het geheel niet toegestaan een offerande aan God te brengen totdat de tabernakel op de door God verkozen plaats zou zijn opgebouwd, met het altaar, met het wasvat en met al wat erbij hoorde. Ze moesten wachten tot Gods huis op de door Hem verkozen plaats zou zijn opgebouwd. En als de tabernakel daar zou zijn opgebouwd, zouden ze hun offeranden aan Hem daar brengen, niet op elke plaats die hun uitkwam. Dat is de sleutel tot dit gehele mysterie. Ze mochten in het geheel geen offeranden brengen. Dat is zo gemakkelijk te zien als we gewoon geloven wat God zegt. Daar is geheel niets moeilijks aan verbonden.

We gaan hier wat specifieker naar kijken, omdat Hij details geeft over wat er gedaan moest worden voordat het hun vrij stond offeranden te brengen. Ik heb er reeds een aantal gegeven. De tabernakel moest op de door God verkozen plaats staan. Die plaats bleek Silo te zijn. Daar bouwden ze de tabernakel op, maar dat was nog niet alles, omdat Hij ook zei dat ze rust moesten hebben. Ze moesten zich hebben gevestigd en ze mochten niet langer in oorlog met de Kanaänieten zijn. DAN mochten ze een begin maken met het brengen van offeranden aan God.

We slaan nu Jozua 18 op — dat is in tijd ver verwijderd van Jozua 5.

Jozua 18:1 En de gehele gemeente der Israëlieten werd samengeroepen te Silo, waar zij de tent der samenkomst oprichtten, aangezien de streek onderworpen was en te hunner beschikking stond.

Dit is de eerste aanduiding dat de dingen zo ongeveer op hun plaats waren. God zei hun de tabernakel in Silo op te richten en ze deden dat, maar er was nog niet aan alle condities van Deuteronomium 12 voldaan, omdat Jozua 18 laat zien dat zeven stammen nog niet eens hun erfdeel hadden ontvangen. Niet alleen dat, ook de steden der Levieten waren nog niet aangewezen en ook de vrijsteden niet. Dat geldt voor de rest van Jozua 18 en ook voor heel Jozua 19 en Jozua 20 en in Jozua 21 tot vers 43. Daar staat:

Jozua 21:43-45 Zo heeft de HERE aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. 44 En de HERE gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de HERE in hun macht. 45 Niet één van alle goede beloften, die de HERE aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen.

Gemeente, het duurde zeven jaar voordat de toestand van Jozua 21:45 was bereikt. Nu stond het hun vrij offeranden te gaan brengen. Ze brachten in Jozua 5 geen offerande. Dat was hun niet toegestaan.

De zevende veronderstelling hangt hier mee samen. Deze mensen die zeggen dat je deze methode van tellen best wat kunt aanpassen, veronderstellen dat Jozua en de Israëlieten zo zwak en opstandig waren dat ze tegen Gods duidelijke instructie die hun nog door Mozes in de woestijn was gegeven, in zouden gaan. Ik heb het over het boek Deuteronomium en in het bijzonder hoofdstuk 12.

Laten we Jozua 1:6-9 lezen. God spreekt hier en Hij spreekt tot Jozua.

Jozua 1:6-9 Wees sterk en moedig, want gij zult dit volk het land doen beërven, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven. 7 Alleen, wees zeer sterk en moedig en handel nauwgezet overeenkomstig de gehele wet die mijn knecht Mozes u geboden heeft [dat is inclusief Deuteronomium 12]; wijk daarvan niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar gij gaat. 8 Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn. 9 Heb Ik u niet geboden: wees sterk en moedig? Sidder niet en word niet verschrikt, want de HERE, uw God, is met u, overal waar gij gaat.

Heeft iemand ooit iets in de bijbel gelezen waar staat dat Jozua zich van Gods weg afkeerde? Zegt de bijbel iets slechts over hem? Er was één voorval waarover we zouden kunnen zeggen dat het hem aan een beetje wijsheid ontbrak, maar aan het einde van het boek Jozua zegt Jozua: "Wat mij en mijn huis aangaat, wij zullen de HERE dienen." En hij deed dat. Hij keerde zich niet af van de instructies die Mozes hem gegeven had. Er werd dus in Jozua 5 geen offerande gebracht.

Wat te denken van de Israëlieten? Dit is echt interessant, omdat zij ook door God op de proef werden gesteld, niet alleen Jozua. Ook zij werden op dit punt op de proef gesteld, omdat we in Jozua 22 een heel interessante gebeurtenis vinden. We weten dat tweeënhalve stam aan de oostkant van de Jordaan bleef, terwijl de overige naar de westzijde van de Jordaan gingen. Die stammen aan de oostzijde van de Jordaan — Gad, Ruben en de halve stam Manasse — richtten aan de westzijde van de Jordaan iets op, dat op de Israëlieten aan de westzijde overkwam als een altaar waarop ze in een rechtstreeks trotseren van Deuteronomium 12 dieren en dergelijke in de eredienst aan God zouden gaan offeren.

De andere stammen waren zo verbolgen dat ze hun leger mobiliseerden en gereed stonden die andere stammen aan de oostzijde van de Jordaan eens flink de mantel uit te vegen. Ze stonden op het punt ten oorlog te trekken omdat ze dachten dat die andere stammen een altaar hadden opgericht. Jozua 22 bevat ook de uitleg. "Zeg, wacht eens eventjes! Ontbind jullie leger maar! Dit is geen altaar. Het is een monument om te laten zien dat wij met jullie verenigd zijn. We vormen één familie." Zodoende legden de negenenhalve stam de wapens neer en omhelsden hun broeders. Het was helemaal geen altaar. Ze hadden verkeerde informatie ontvangen. Het was een monument om hun eenheid tot uiting te brengen.

Dat is het eind van de veronderstellingen. Noch Jozua, noch de Israëlieten stonden al op het punt de opdrachten die God in Deuteronomium door Mozes gegeven had, in het bijzonder het 12e hoofdstuk van Deuteronomium, te trotseren. Er werden geen offeranden gebracht totdat aan alle voorwaarden was voldaan: de tabernakel en al wat daarbij hoorde was op de door God verkozen plaats opgericht, ieder was in het bezit van zijn erfdeel, niemand voerde nog oorlog en het land had rust.

Wat kunnen we dan nog zeggen van het oude graan?

Jozua 5:11 en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land [Statenvertaling: van het overjarige koren des lands], ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag.

Als we alles wat ik in deze preek te berde heb gebracht, eenmaal op de juiste manier hebben geordend, is dit helemaal niet moeilijk. Het is heel duidelijk te beantwoorden.

We gaan terug naar Jozua 1:10. Onmiddellijk nadat God in de verzen 6 tot 9 die bemoedigende toespraak tot Jozua had gehouden, ging Jozua terug naar de Israëlieten.

Jozua 1:10-11 Toen beval Jozua de opzieners van het volk: 11 Gaat midden door de legerplaats en beveelt het volk aldus: bereidt u teerkost [voedsel, proviand], want binnen drie dagen zult gij de Jordaan hier overtrekken om bezit te gaan nemen van het land, dat de HERE, uw God, u tot een bezitting geven zal.

Laten we de gebeurtenissen op een rijtje zetten. Waar kwam die teerkost (voedsel en proviand) vandaan? Neem manna eens in overweging. Zou het manna hebben kunnen zijn? De bijbel geeft daar het antwoord op. Het zou geen manna hebben kunnen zijn. Zelfs al viel er nog steeds manna, het zou geen manna hebben kunnen zijn, omdat Exodus 16 heel duidelijk maakt dat manna dat werd bewaard na één dag krioelde van de wormen. Het bedierf. Het rotte weg. Je kon het niet bewaren. Je kon er geen voedselpakket van samenstellen om het mee te nemen. Ze moesten iets bemachtigen dat goed zou blijven tot ze het nodig hadden.

Ze hadden er niet direct behoefte aan, omdat er, zoals u zich wel herinnert, tot op een bepaald moment nog elke dag manna viel. Dus elke dag, tot een bepaald moment, was er manna en hadden ze geen behoefte aan die proviand. Het was hun niet verboden ervan te eten, maar het was niet nodig dat ze dat deden omdat het manna elke dag in hun behoeften voorzag.

We weten dat ze de rivier op de 10e dag van de eerste maand overtrokken. Hier hebben we een vast punt: de 10e dag. Het volgende dat er in Jozua 5 plaatsvond was de besnijdenis. Misschien moesten er wel een miljoen mannen die al die tijd in de woestijn niet besneden waren, besneden worden. De datum wordt niet genoemd, maar het meest waarschijnlijk is dat de besnijdenis op de 11e plaatsvond, omdat ze op de 10e de rivier overtrokken. Ze gingen naar Gilgal en bouwden daar hun kamp op.

Op de volgende dag — de 11e — vond hoogstwaarschijnlijk de besnijdenis plaats. (Op die 11e dag was er nog manna.) De mannen hadden door dit gebeuren natuurlijk de nodige pijn. Het zou kunnen zijn dat er door de vrouwen nog wat werd geoogst. We zien dat ze het Pascha op de 14e hielden. Dat zien we in Jozua 5:10. Op basis van informatie die we uit Exodus 12 en enkele andere plaatsen halen, weten we dat het Pascha begon bij het ondergaan van de zon op de 13e, met het aanbreken van de 14e. Ze moesten toen hun lammeren slachten.

U zult zich afvragen waarom ze die offerande wel mochten brengen. De reden daarvoor is dat het een offerande was die thuis werd gebracht. Daar was geen altaar voor nodig. Er waren geen priesters voor nodig. Er was geen tabernakel voor nodig en daarom mochten ze dat doen. Ze offerden de lammeren. Ze roosterden de lammeren. Ze aten de lammeren en daarna verbrandden ze wat ervan overbleef. Tegen de tijd dat dit allemaal was gedaan, was het morgen.

Wat doen wij tijdens het daglicht van de 14e, gemeente? Treffen we dan niet de laatste voorbereidingen voor de heilige dag die met de avond aan het eind van de 14e en het begin van de 15e begint? Wat houden we dan? Dan houden we de nacht van waken, het begin van de eerste dag Ongezuurde Broden. Is dat juist? Zeer zeker! Denkt u dat ze die nacht niet hielden? Dat deden ze beslist wel! Dat is een preek op zich. Dat is één van de belangrijkste dagen van de gehele kalender voor ons geestelijk leven. Weet u wat het doel ervan is? Het gedenkt het verbond dat God met onze voorvader Abraham maakte. Hij deed dat op die datum. U kunt die dingen opzoeken in Genesis 15.

Zoals Exodus 12:41 zegt, trokken ze juist op de dag af — precies 430 jaar nadat het verbond tussen God en Abraham werd gesloten — uit Egypte. Hier zijn we dus precies 470 jaar later en ze zijn in het land. God doet de dingen precies op tijd. Zij hielden de nacht van waken. Wat deden ze? "[Statenvertaling] En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het Pascha." Voor "daags na het Pascha" behoefden ze niet tot het daglicht te wachten. Het was de volgende dag. Het ene moment was de zon er nog. Het was de 14e. Even later ging de zon onder en het was de 15. Dat was "daags na". Wat aten ze toen? Ze aten wat ze in Jozua 1:10-11 hadden voorbereid. — de teerkost: het overjarige koren dat ze van het land der Kanaänieten hadden geoogst.

Wanneer brachten de joden gewoonlijk het garfoffer? Ze brachten dat tijdens het daglichtdeel van de dag na de wekelijkse sabbat. Hier zijn de Israëlieten aan het begin, de nacht, en ze eten het overjarige koren tijdens het houden van "de nacht van waken", zelfs voordat het daglicht aanbrak. Als ze echt een garfoffer hadden gebracht, zou dat tijdens daglicht zijn gebeurd. Hier eten ze dus van het geroosterde koren en dergelijke zelfs voor het daglicht aanbrak. Dat is de laatste spijker in de doodskist voor de veronderstellingen. Ze hoefden geen offer te brengen. Dit laatste punt is een heel belangrijk punt om te begrijpen. Ze hielden de nacht van waken. Dat gebeurt op de eerste dag Ongezuurde Broden.

Ik ga u zes conclusies geven. Ik wil dat u weet en weet en weet dat u weet, dat u het op de juiste manier doet.

  1. Het tellen naar Pinksteren begint altijd op de dag na de wekelijkse sabbat binnen de dagen der Ongezuurde Broden. Het is de wekelijkse sabbat (Gods teken), niet de dag van het garfoffer, die binnen de dagen der Ongezuurde Broden moet vallen.
  2. Er wordt in de bijbel nergens toestemming gegeven om de methode om naar Pinksteren te tellen te veranderen als het Pascha op de wekelijkse sabbat valt.
  3. Exodus 23 vereist expliciet dat het graan voor het spijsoffer gezaaid moest zijn door degene die het offer brengt; Israël had dus niets om te offeren.
  4. Leviticus 22 verbiedt het brengen van een offer met iets van heidense komaf; ze hadden dus niet te offeren dat aanvaardbaar was.
  5. Deuteronomium 12 verbiedt het brengen van offeranden totdat de tabernakel, het wasvat en alles wat bij de tabernakel behoorde op de door God verkozen plaats was opgesteld.
  6. De Israëlieten moesten in feite zelfs hun erfdeel hebben veroverd en niet langer in oorlog zijn voordat er volgens de wet offeranden konden worden gebracht.

De Israëlieten brachten dat eerste jaar geen garfoffer.

Wat is de praktische toepassing hiervan? Ten eerste, de Church of the Great God staat niet alleen, omdat er anderen zijn die deze waarheid geloven. Sommigen van die anderen behoren tot andere groepen en sommigen hebben me verteld dat als het in één van die jaren Pinksteren wordt, ze het gewoon niet houden met de groep waartoe ze behoren. Maar zoals de dingen nu staan zal de Church of the Great God Pinksteren één week later vieren dan United, Living, Philadelphia en Christian Biblical, omdat zij iets zullen doen waar de Schrift geen enkele toestemming voor geeft.



Loading recommendations...