Sermon: Een gave van onschatbare waarde

#713NL

Given 09-Apr-05

description: (hide)

John Ritenbaugh waarschuwt dat als Christus' offer geen diepgaand gevoel van verplichting in ons voortbrengt, dat offer ons dan absoluut geen goed heeft gedaan. Als de geroepen, geheiligde kerk, verzegeld door Gods Heilige Geest, moeten we erkennen dat we kostbare juwelen (of de privé-, persoonlijke bezittingen) zijn van God, verplicht ons uitsluitend naar Zijn wil en doel te voegen. Met deze zegen gaat een ontzagwekkende verantwoordelijkheid gepaard om ons over te geven aan het proces van Gods heiliging, bij ieder woord van God te leven en in staat gesteld door de Heilige Geest te geloven. Evenals de analoge relatie van verloving en huwelijk brengt de verbondsrelatie met God zowel een zegen als een verantwoordelijkheid met zich mee. We zijn door dit verbond gebonden tot eeuwige trouw, waarbij we de lof van God laten zien door ons aan Hem te onderwerpen, getrouw Zijn geboden te onderhouden, ons nauwgezet te richten op het gedrag van Jezus Christus, eer en heerlijkheid te brengen aan de familienaam van God.


transcript:

Deze preek is rechtstreeks gekoppeld aan mijn vorige preek die ik de titel "Schuld en verplichting" gaf. Die preek had als onderwerp een thema dat — naar ik hoop — ons zou kunnen helpen om te erkennen dat we allemaal bij de Vader en de Zoon in de schuld staan, daar Zij een schuld hebben betaald die wij onmogelijk konden betalen zonder de hoop op verder leven op te geven.

Die schuld was de straf voor onze zonden. Of die opgebouwde schuld was klein, omdat we misschien voor onze roeping ijverig hadden geprobeerd zonde te vermijden door een in het algemeen strikt, gedisciplineerd, respectabel en religieus leven te leiden, waarin we oprecht en beleefd jegens anderen waren. Of die schuld was erg groot, omdat we onszelf volledig hadden overgegeven aan een laag-bij-de-gronds hedonisme, misschien wel als een drugs verkopende of drugs gebruikende straatprostituee, of als iemand die als bedriegende, liegende, naar macht hongerende zakenman of politicus mensen van hun inkomen beroofde. Hoe dan ook onze schuld was te groot om te betalen als we ook nog verder wilden leven met de hoop op een kwaliteit van leven dat veel en veel beter was.

Die preek ontstond rondom de gelijkenis van Jezus in Lucas 7, die in de eerste plaats werd gegeven als instructie aan de respectabele Farizeeër Simon en de zondige vrouw die al wenend Jezus' voeten met haar haar zalfde. Ik geloof dat de overweldigende meerderheid van ons in de categorie van de respectabele Simon zou vallen.

Laten we 1 Corinthiërs 11:29 opslaan, omdat dit vers de werkelijke basis, de aanleiding, was tot die preek waarin de gelijkenis van Lucas 7 zo goed paste.

1 Corinthiërs 11:29 Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt.

Ik denk dat we allemaal wel inzien dat dit deel uitmaakt van Paulus' onderwijs betreffende het Pascha en de bijeenkomst die daarmee samengaat, maar ik wil niet dat iemand van ons tekortschiet, door dit verkeerd te begrijpen en zodoende het belang van wat Jezus voor ons deed te veronachtzamen. Ik ga dat vers vanuit twee moderne vertalingen lezen. Ik denk dat u zult inzien, als u goed luistert, dat zij dit vers vanuit verschillende hoeken bekijken.

1 Corinthiërs 11:29 [Vertaald naar de Contemporary English Version] Als u niet begrijpt dat u het lichaam van de Heer bent, dan zult u zichzelf veroordelen door de manier waarop u eet en drinkt.

1 Corinthiërs 11:29 [Vertaald naar de Amplified Version] Want wie eet en drinkt zonder met de juiste waardering dat lichaam [dat van Christus] te onderscheiden en te erkennen, roept door dit eten en drinken een vonnis (een uitspraak van een oordeel) over zichzelf af.

We zullen dit vers uit die laatste vertaling lezen zonder wat er tussen haakjes staat.

1 Corinthiërs 11:29 [Vertaald naar de Amplified Version] Want wie eet en drinkt zonder met de juiste waardering dat lichaam te onderscheiden en te erkennen, roept door dit eten en drinken een vonnis over zichzelf af.

Deze vertalingen laten zien dat wat Paulus schreef op twee mogelijke manieren kan worden opgevat. De ene (de Amplified) richt zich op de waardering voor Christus' letterlijke offer terwijl we het brood eten en de wijn drinken. De andere denkt aan onze algemene reactie in de manier waarop we ons dagelijks leven leiden, in het besef dat we Christus' lichaam zijn. Beide benaderingen zijn juist. Geen van hen is verkeerd en ik ben er zeker van dat God beide in gedachten had.

Het vers waarschuwt ons om de juiste houding te hebben, omdat we begrijpen, omdat we de betekenis onderscheiden van datgene waaraan we deelnemen als we het Pascha eten. In modernere taal, God wil dat wij het Pascha eten met een diepe waardering en met een begrip en respect dat zo diep gaat, zo sterk is en zo consequent dat het voorziet in de motivatie om ons dagelijks leven op een dusdanige manier te leiden dat God verheerlijkt wordt.

Als dat offer geen invloed op ons dagelijks leven heeft — de manier waarop we leven, de houding die we tot uiting brengen — dan doet het ons geen goed. Dat is een werkelijkheid waarmee we te maken hebben. Geen enkele waardering die we hebben als we het Pascha eten, kan een gebrek aan invloed op de manier waarop we leven, compenseren. Beide vertalingen zijn juist.

Dit gevoel van verplichting is geen overdreven sentimentaliteit, maar is desondanks zo'n oprechte en intense dankbaarheid dat het ons een mentaal plaatje geeft van de standaard van de onbaatzuchtigheid die Christus tot uiting bracht. We moeten ernaar streven die in ons leven in praktijk te brengen, als we op de Vader en de Zoon willen gaan gelijken en in Gods Koninkrijk zijn.

Johannes 3:16 zegt: "Zo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf." De Zoon had de wereld zo lief dat Hij Zijn leven gaf. Dat zijn de standaards die we in ons gedrag moeten weerspiegelen. Op een andere manier gezegd, deze verplichting is Hen lief te hebben zoals Zij ons liefhebben. Dit moet niet met een gelaten houding van "OK, ik doe het omdat het moet." Dat resulteert in een laag-bij-de-grondse gehoorzaamheid naar de "letter van de wet". Het moet echter een liefde zijn die tot uiting komt in een vurige, opofferende genegenheid zoals die van de vrouw in Lucas 7. Dit niveau van liefde is redelijk, omdat het ons veel verder brengt dan alleen maar gelijkvormigheid.

Laten we eens kijken naar wat Paulus in Romeinen 12:1-2 schreef:

Romeinen 12:1-2 Ik vermaan u dan [verzoek u, pleit bij u], broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods [die Hij ons in Christus' offer toereikt en waarbij Hij ons vergeeft], dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. 2 En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.

Laten we allereerst opmerken dat Paulus zegt dat deze opofferende liefde ertoe dient om ons te veranderen en voorziet in het bewijs dat we ons sterk moeten maken om Gods wil te volgen. Als we dat doen zal dat ons het bewijs leveren dat we echt bekeerd zijn. Maar het gevoel van verplichting staat niet op zichzelf als een bron van motivatie. Er is een andere realiteit die we ook moeten begrijpen en waarderen, als deze manier van leven waartoe we geroepen zijn meer voor ons zal gaan betekenen en ons zal gaan voorzien met nog een extra mate van motivatie die ons zal helpen te overwinnen.

Wat ik u ga zeggen is helemaal niet ingewikkeld. In feite is het eenvoudig voor hen die geroepen zijn, en het is waar, maar het wordt niet altijd eenvoudig geloofd en in praktijk gebracht. Maar als het geloofd kan worden — en dat kan het — dan kan het ons een veelbetekenend doel geven en stuwkracht en richting aan de activiteiten in ons leven.

Denk eens terug aan de tijd dat u kind was en u een intens verlangen had om iets te doen, maar uw moeder of uw vader wilde geen toestemming geven om het te doen, ondanks al uw emotioneel pleiten.

Wel, dames, denk hier eens over na: Misschien wilde u toestemming van uw moeder krijgen om een jurk te kopen en die te dragen — een kledingstuk dat suggestief was en door alle kinderen als "je van het" werd beschouwd; als u die jurk had dan zou u beter door de groep waarbij u in de smaak wilde vallen, worden geaccepteerd. Maar uw moeder zei: "Nette meisjes doen zoiets niet."

Mannen, wat u betreft was het misschien wel dat u betrokken wilde zijn bij een activiteit met een groep kinderen die mogelijk gevaar voor uw karakter zou kunnen opleveren, omdat zij dingen deden of houdingen hadden die bij uw ouders niet in de smaak vielen.

In beide gevallen, toen u uw ouders vroeg waarom u dit niet kon doen, zeiden ze: "Omdat ..." Dat bracht u nog meer van streek, omdat u dat werkelijk wilde hebben of omdat u dat werkelijk wilde doen. U zag er in het geheel geen kwaad in.

Als u dan bleef doorgaan met vragen, zouden ze misschien antwoorden: "Omdat ik je vader of moeder ben." Ze zouden zelfs zover kunnen gaan, dat ze zeiden: "Omdat we van die en die familie zijn, daarom doen wij zulke dingen niet." In ieder geval u raakte daardoor danig gefrustreerd, omdat u uw zin niet kreeg en tegelijkertijd kon u niet inzien dat de uitleg van vader of moeder voldoende was, omdat u er helemaal geen kwaad inzag.

Bent u zich ervan bewust dat hiervan veel in de bijbel terug te vinden is? Ik bedoel echt heel veel. Dit is de manier waarop God werkt. Hij zegt: "Ik wil niet dat u dit doet," en daarna geeft Hij in het geheel geen reden. Het gaat niet altijd op die manier, maar het kan zijn dat de reden om iets te doen niet direct na de opdracht wordt gegeven. Hij zegt niet meer dan ""Doe het!" In feite zegt Hij dus: "Ik wil niet dat u dit doet, omdat ..."

Vertrouwt u Hem? Vertrouwt u Hem meer dan u uw ouders vertrouwde toen zij zeiden: "Omdat ..." of "Nette meisjes doen dat niet," of "Deze familie doet dat niet"? Af en toe geeft God ons een uitgebreide of een korte uitleg, maar hoe dan ook, kort of uitgebreid, vertrouwt u Hem toch met een goede houding totdat er in een vollediger uitleg en begrip wordt voorzien?

Ik wil dat we zien wat aan veel van dit alles ten grondslag ligt, waarom Hij dit doet, omdat dat belangrijk is voor ons begrip van het leven en de manier waarop God handelt en op veel dingen reageert.

Maleachi 3:16-17 Dan spreken zij die de HERE vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De HERE bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de HERE vrezen en zijn naam in ere houden. 17 Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de HERE der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. [Letterlijk naar het Hebreeuws: Zij zullen van Mij zijn, zegt de HERE der heerscharen, op de dag dat Ik mijn schatten zal bereiden. (In de KJV staat "My jewels", dus mijn juwelen.)] En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient.

Deze bekende verzen bevatten een woord dat belangrijke gevolgen heeft voor dit onderwerp dat ik hiermee heb ingeleid. Het woord dat in vers 17 [in het Engels] met "juwelen" is vertaald is niet helemaal fout, maar tegelijkertijd is het niet een precieze uitleg of vertaling van wat het Hebreeuwse woord echt betekent. Begrijp me goed, het is niet verkeerd, maar misschien had het beter kunnen worden vertaald, zodat we dit vers zouden begrijpen.

Dat bewuste woord heeft Strongs nummer 5459 en als we het in latijnse lettertekens overzetten is het segulla. Het Theological Word Book of the Old Testament geeft de volgende uitleg over de betekenis ervan. Luister heel goed, omdat wij, de zonen van God, in deze definitie worden beschreven. Het is geen ruime definitie, maar een beperkte.

Segulla duidt op eigendom [een juweel is een eigendom, is iets dat tot iemands bezit behoort] in de speciale betekenis van een privébezit dat iemand zich persoonlijk heeft verworven en daarom zorgvuldig bewaart. Dit woord wordt zes keer gebruikt voor Israël als Gods persoonlijk verworven (uitverkozen, bevrijd uit de Egyptische slavernij en gevormd tot wat Hij wilde dat ze zouden zijn), zorgvuldig bewaarde volk dat Hij als Zijn privébezit beschouwt.

Ik lees dit nog eens, maar dan zonder wat er tussen haakjes staat.

Segulla duidt op eigendom in de speciale betekenis van een privébezit dat iemand zich persoonlijk heeft verworven en daarom zorgvuldig bewaart. Dit woord wordt zes keer gebruikt voor Israël als Gods persoonlijk verworven, zorgvuldig bewaarde volk dat Hij als Zijn privébezit beschouwt.

Het eenvoudigste gebruik van segulla duidt op "persoonlijk bezit". Maleachi 3 is niet de eerste plaats waar dit woord in de bijbel wordt gebruikt. We slaan nu de eerste keer op en interessant genoeg is dat in Exodus 19 — de inleiding op het geven van de tien geboden en het aangaan van het Oude Verbond.

Exodus 19:5 Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij.

Ook hier is segulla vertaald met "Mij ten eigendom". Letterlijk naar het Hebreeuws is de context met het woord als volgt: "..., dan zult gij voor Mij een speciale schat worden die boven alle volken uitgaat, ..." Een juweel is ook een speciale schat voor iemand die hem bezit. In Maleachi zagen we dat we Gods persoonlijk bezit zijn.

Ik ga u nu een heel interessant commentaar voorlezen uit het Keil-Delitzsch Commentaar op Exodus 19:5.

Deze manifestatie van de liefde van God vormde echter slechts het voorspel op die genadige vereniging die Yahweh nu op het punt stond tussen Hem en de Israëlieten te gaan voltrekken. Indien zij naar Zijn stem zouden horen en zich aan het verbond dat met hen zou worden gesloten, zouden houden, dan zouden zij hem uit alle volken een kostbaar bezit zijn. Segulla duidt niet op bezit in het algemeen, maar op waardevol bezit dat apart wordt bewaard; vandaar een schat. (nadruk toegevoegd)

Ik denk dat u gaat zien wat we voor God betekenen. Hij zegt ons wat wij voor Hem betekenen. Voor Hem zijn we iets speciaals! Er is op de ganse aardbodem niemand te vinden die zo welwillend wordt behandeld als Hij u en mij doet. Er is niemand op aarde die de aandacht krijgt die Hij ons geeft.

Let erop hoe God segulla benadrukte om Israël duidelijk te maken hoeveel belang Hij aan hen, en nu aan ons, hechtte. Raad eens hoe Hij dat in vers 5 deed. Hij sloot dat vers af met de volgende woorden: "..., want de ganse aarde behoort Mij." Weet u wat Hij daar zegt? Hij zegt u en mij: "Ik had ieder ander op aarde kunnen nemen. Iedereen op aarde is Mijn schepping. Ik had hen kunnen nemen, maar in plaats daarvan nam ik u." Wat betekent dat voor ons?

De grote God die deze aarde schiep en die zo'n ontzagwekkende macht bezit — voldoende om alles wat Hij wil te doen — nam u, niet uw buurman, en Hij maakte u lid van Zijn familie. Betekent het iets voor u om persoonlijk door de grote God te zijn gekozen om deel van Zijn familie uit te maken?

Het is goed hier in de laatste weken voor het Pascha over na te denken, omdat Zijn Zoon voor ons stierf — de mensen die Hij uitkoos. Maar er is meer dan dit bij betrokken. De implicatie is dat God Zich op een speciale manier inspande om ons in bezit te krijgen, en omdat we zoveel voor Hem betekenen zal Hij een bijzondere inspanning verrichten om ons te beschermen en te bewaren. Doen mensen dat niet met hun juwelen? Ze plaatsen die in een brandkast om er zeker van te zijn dat niemand ze steelt, en ze doen hun speciale juwelen om als versiering zodat anderen ernaar kunnen kijken. De persoon die ze draagt wordt verheerlijkt door wat de mensen in die juwelen zien. Krijgt u een beetje gevoel voor wat God voor ons voelt?

In het volgende vers spreekt David.

1 Kronieken 29:3 Maar nu schenk ik nog bovendien, uit liefde voor het huis van mijn God, van wat ik zelf aan goud en zilver bezit, aan het huis van mijn God, behalve wat ik voor het heiligdom heb gereedgelegd:

Ook in dit vers staat segulla en het wordt helaas in de Nederlandse vertaling weer weggemoffeld. Letterlijker zou het vertaald moeten worden met: "Maar nu schenk ik nog bovendien, uit liefde voor het huis van mijn God, vanuit mijn eigen schat aan goud en zilver, aan het huis van mijn God, behalve wat ik voor het heiligdom heb gereedgelegd." De context gaat over de voorbereidingen die David maakte voor het bouwen van de tempel zodat Salomo het eigenlijke bouwen zou kunnen doen. David legt uit dat hij van zijn eigen verworven bezit en apart gelegde schat, zo-en-zoveel zilver en goud gaf en wat allemaal maar nodig was. Het was zijn bezit dat hij kon geven. We zouden kunnen zeggen dat hij het had verdiend en daarvan had opgespaard. Het was kostbaar voor hem en hij offerde het dus op zodat anderen in het gebruik van de tempel er hun voordeel mee konden doen.

Tot zover hebben we referenties uit het Oude Testament gezien en er zijn er nog meer, maar we willen naar het Nieuwe Testament gaan. We gaan naar 1 Petrus 2:9. We moeten begrijpen dat het woord segulla niet in het Nieuwe Testament voorkomt, omdat het een Hebreeuws woord is. De betekenis van segulla komt echter wel in het Nieuwe Testament voor en Petrus is één van de mannen die de betekenis ervan gebruikte.

1 Petrus 2:9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:

Ik zal u de definitie geven van het woord waarmee in het Engels de woorden "ten eigendom" zijn vertaald. Dat woord is het [Engelse] woord "peculiar". Ik geef deze definitie vanuit de International Standard Bible Encyclopedia. Dit woord is afkomstig van het Latijnse peculium, dat betekent "persoonlijk eigendom". Het Engelse woord "peculiar" betekent terecht "behorende tot het individu". In modern Engels is dit woord in de spreektaal min of meer gedegenereerd tot "buitengewoon", maar in bijbels Engels is het een heel waardig woord voor "iets dat in het bijzonder iemands gekoesterd bezit is". Gemeente, dat is de betekenis: "iets dat in het bijzonder iemands gekoesterd bezit is". Petrus gebruikt hier [in het Engels vertaald] het woord "peculium". Zelfs al gebruikte Petrus een Grieks woord, toch had het dezelfde betekenis als het Latijnse woord peculium.

Als u evenals ik een bijbel hebt met kanttekeningen, dan staat daar dat de woorden "een volk (Gode) ten eigendom" ook vertaald kunnen worden met "Zijn eigen uitverkoren volk". We zien dus hetzelfde concept als in het Oude Testament, maar nu wordt het rechtstreeks op de kerk toegepast. De toepassing is nu overgegaan van de natie Israël op de geestelijke kerk.

We gaan nu naar de brieven van Paulus en wel Efeziërs 1. We hebben het al bij Petrus gezien en nu gaan we dezelfde betekenis bij Paulus zien.

Efeziërs 1:13-14 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.

In Efeziërs hemelt het gehele eerste hoofdstuk het uniek-zijn van de kerk op. Er wordt hier naar gerefereerd als "het volk dat Hij Zich verworven heeft". Toen we in het Oude Testament waren onderzochten we niet hoe Israël Gods eigen persoonlijk bezit werd, maar kort samengevat was dat door de vernietiging van Egypte en nog belangrijker door het doden van de Egyptische eerstgeborenen als prijs voor de vrijheid van Israël.

We zien dus een speciaal en uniek volk tot stand komen, omdat zelfs al heeft de gehele mensheid haar bestaan aan God als hun Schepper te danken, de kerk zowel speciaal als uniek is, omdat ze op een manier van God is die voor anderen niet geldt. Het is belangrijk dat we het verschil begrijpen. De reden dat dit zo is, is omdat God deze mensen — dat zijn "wij" — voor een ontzagwekkende prijs heeft verworven en zodoende kwam Hij in het bezit van hen.

Wij zijn Zijn eigendom geworden en door Zijn eigendom te worden, hebben we bepaalde vrijheden en daarnaast nog veel meer gekregen. Het uniek-zijn van de kerk ligt erin dat haar leden apart zijn gezet — vrijgemaakt van de rest der mensheid en de manier waarop zij leven — en zijn verzegeld, omdat hun de Heilige Geest gegeven is.

We zien dat er een heel belangrijk, veelbetekenend proces gaande is. Wij zijn Gods eigen verworven volk geworden. De prijs die Hij betaalde was de dood van Zijn Zoon. Omdat wij daarin geloof hebben en het hebben geloofd en daarop zijn gaan reageren, heeft God ons verzegeld. We zijn niet slechts theoretisch, maar we zijn ook feitelijk, werkelijk door een verzegeling apart van alle andere mensen op aarde gezet. We zijn als het ware door het ontvangen van de Heilige Geest in een juwelenkistje geplaatst. In één bepaald opzicht, gemeente, is dit de plaats van veiligheid.

Het woord "verzegeld" is heel belangrijk. Ik denk dat u weet dat in de oudheid brieven werden verstuurd nadat men er een druppel was op had laten vallen. De afzender verzegelde de brief met een stempel dat gewoonlijk in zijn ring was verwerkt [vandaar zegelring]. Dat stempel, dat zegel, was uniek voor die persoon. Dat zegel vertegenwoordigde in de eerste plaats eigendom. Bedenk dat wij met de Heilige Geest zijn verzegeld. Dit bestempelt ons met de imprimatur van God Zelf. Hij bezit ons. Daarnaast identificeert het de afzender. Met dat zegel is God de afzender en dat zegel zorgt ervoor dat de inhoud beschermd is tegen nieuwsgierige blikken; zodoende wordt gegarandeerd dat de inhoud — wij — op de bedoelde bestemming zal aankomen. Alles is daarvoor geregeld en wij zijn de enigen die uit die doos kunnen ontsnappen door een wil die er niet op is gericht God te gehoorzamen.

Het kan zijn dat Gods kinderen er aan de buitenkant niet anders uitzien dan andere mensen, maar God heeft Zijn kinderen iets van binnen gegeven. Het is iets geestelijks dat hen verschillend van anderen doet zijn en speciaal voor God. Gemeente, we kunnen dit op een andere manier zeggen door te stellen dat als we eenmaal dit zegel hebben, we niet langer gewoon zijn. We zijn niet langer één van de kudde der mensheid. Het is net als een veeboer of een cowboy die een koe of een schaap van de kudde afscheidt. We worden apart gezet. We kunnen er net zo uitzien als al de anderen schapen, maar omdat we apart zijn gezet, worden we nu in het denken van God als anders aangemerkt.

We moeten goed begrijpen dat dit iets is dat God heeft gedaan en vanwege wat Hij heeft gedaan, worden wij op een en hetzelfde moment Zijn gekoesterde, persoonlijke bezit.

Ik kan dit woord "gekoesterd" niet genoeg benadrukken, omdat dat het woord is dat God gebruikte. Het is niet alleen maar een mechanisch iets wat Hij heeft gedaan. Er is gevoel bij betrokken. Er is genegenheid bij betrokken. Er is een verlangen bij betrokken dat de relatie zal groeien. Hij hoopt in zeer sterke mate dat Hij in staat zal zijn de eeuwigheid door te brengen met hen die Hij van de kudde afscheidt, en Hij zal alles doen wat in Zijn vermogen ligt (en Hij beschikt over ontzagwekkende macht) om er zeker van te zijn dat dit tot stand komt.

Maar wij moeten kiezen en ons overgeven. Dat is ons aandeel. We zullen daar straks dieper op ingaan. Deze preek gaat vanaf hier een iets andere richting uit, omdat met die ontzagwekkende zegen een verantwoordelijkheid samengaat. Maar we zijn nog niet klaar met de zegen.

Johannes 1:11-13 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht [of privilege, of recht] gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

Die macht is de macht het woord van God te geloven. De macht die Hij ons gegeven heeft, is de macht te geloven en daardoor worden we verwekt. Dat is het begin van een proces waardoor we kennis van God verkrijgen. We krijgen daardoor geloof. We krijgen daardoor kennis van Zijn doel. We krijgen daardoor de vreze des Heren, de liefde voor God en daarnaast nog veel en veel meer.

Gemeente, er zijn geweldig veel mensen die toegang hebben tot de bijbel. Ze lezen hem. Ze noemen zichzelf christenen en daarna schenken ze geen aandacht aan geweldig grote delen van de bijbel en gehoorzamen die delen niet; ze leven niet bij elk woord van God. Ze zeggen dat ze geloof hebben. Ze zeggen dat ze geloven. Ze zeggen dat ze geloven dat de bijbel Gods woord is, en ze kunnen zich niet eens zover overgeven dat ze één van de duidelijkste van de tien geboden — het vierde gebod — gaan onderhouden, waardoor ze dus bewijzen geen christen te zijn, behalve in woorden.

We gaan een volgende stap in dit proces zien. Die maakt deel uit van waarom God dit heeft gedaan. We hebben reeds iets daarvan gezien, maar we gaan er nu vanuit Gods standpunt naar kijken. We slaan daartoe Deuteronomium 7:6 op.

Laten we nog even terugdenken aan wat ik aan het begin van deze preek zei, toen ik zei dat uw ouders tegen u zeiden: "Wij doen die dingen niet. In onze familie geloven ze niet in het doen van die dingen." God doet precies hetzelfde hier in Deuteronomium 7. Hij zegt:

Deuteronomium 7:6 Want gij zijt een volk, dat de HERE, uw God, heilig is; ú heeft de HERE, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren [segulla — een gekoesterd bezit] om zijn eigen volk te zijn.

Eén van de redenen dat ik dit vers aanhaal, is omdat "segulla" hier aan een ander woord, waar we vertrouwder mee zijn, wordt gekoppeld; dat is het woord "heilig". Wij zijn een heilig volk.

Als we door deze context gaan, gaan we iets zien van de zegeningen en de verantwoordelijkheid die met heiligheid samenhangen. Het woord "heilig" betekent letterlijk "apart gezet". Het feit dat we een speciale schat zijn heeft ons van alle andere mensen apart gezet. Anderen zonder dit voordeel zijn niet apart gezet. Als we dit principe uit het Oude Testament hier in Deuteronomium 7:6 combineren met wat we zojuist in Efeziërs 1 hebben gelezen, kunnen we begrijpen dat de zegen van het hebben van Gods Geest ons speciaal, anders en heilig maakt. Gemeente, dit is wat ons tot christen maakt.

Niet het de beschikking hebben over de bijbel — het woord van God — maakt ons heilig. Zelfs niet het lezen en het bestuderen van de bijbel. Er zijn mensen die heel veel dingen uit en over de bijbel weten, maar ze zijn geen christen. Ze hebben niet de geest van God. Ze hebben heel wat kennis en het kan zijn dat ze in het algemeen een goed karakter hebben, maar tenzij iemand de Geest van God heeft, is hij geen zoon van God. Dat staat in Romeinen 8.

Als iemand de Geest van God niet heeft, is hij geen zoon van God. De Geest van God geeft ons geloof in God en de liefde tot God die uitgaat boven waartoe de natuurlijke geest in staat is. Weet u wat zij die Gods Geest hebben, zullen doen? Zij zullen zichzelf ten behoeve van God opofferen. We zullen daar nog meer van zien aan het einde van de preek, maar nu gaan we zien dat dat gezegend zijn als een speciaal heilig volk ons ook een verantwoordelijkheid heeft opgelegd waaraan we moeten — het wordt ons inderdaad geboden — voldoen. Gemeente, er is groei voor nodig om daaraan te voldoen.

Veronderstel dat u ongetrouwd bent, maar dat u zich aangetrokken voelt tot iemand van het andere geslacht. U krijgt kennis aan elkaar en begint tijd met elkaar door te brengen. Hoe meer u van elkaar ziet, hoe sterker de band tussen u wordt. Door dit proces wordt u speciaaleen speciale schat — voor elkaar. Hierdoor wordt die ander zo speciaal dat u zich gezegend voelt en u wilt heel wat tijd met die ander doorbrengen. En daarna groeit dat speciaal zijn uit tot zo'n intens iets dat u beiden volledig apart gezet wordt voor een huwelijk met elkaar.

Een vraag: Als twee mensen trouwen, brengt die zegen van het huwelijk ook geen verantwoordelijkheden met zich mee die voordien niet bestonden? Degene met wie u bent getrouwd, is nu dus speciaal voor u, meer dan alle andere mensen op aarde, zelfs zoveel dat God over het huwelijk zegt: "Om deze reden zal een man vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen." De ene speciale band wordt verbroken en de andere wordt gemaakt. Uw speciaal zijn voor elkaar is belangrijker dan de verantwoordelijkheden jegens alle andere mensen, en de Enige jegens Wie u verantwoordelijkheden hebt wegens het speciaal en apart gezet zijn die daar bovenuit gaan, is God. Dat is het principe waar deze preek over gaat.

Laten we nu de verzen 7 tot 11 lezen.

Deuteronomium 7:7-11 Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken. 8 Maar, omdat de HERE u liefhad en de eed hield, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de HERE u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het diensthuis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, 9 opdat gij zoudt weten, dat de HERE, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten; 10 maar aan ieder persoonlijk van hen die Hem haten, oefent Hij vergelding door hem te gronde te richten; Hij stelt het niet uit voor wie Hem haat, aan hem persoonlijk vergeldt Hij het. 11 Onderhoud dus het gebod, ...

Daar hebben we de verantwoordelijkheid. Moeten een man en een vrouw die speciaal voor elkaar zijn, meer dan alle andere mensen op aarde, dit niet doen? Ze moeten hun verantwoordelijkheden jegens die andere persoon nakomen, meer dan die aan alle andere mensen op aarde. Niemand dan God staat boven die verantwoordelijkheid. Hier draait het huwelijk om. In één opzicht bestaat het eruit die wederhelft te tonen dat hij of zij inderdaad de meest speciale persoon op aarde is, niet uw baan, maar uw vrouw of uw man. Zelfs niet uw kinderen, maar uw vrouw of uw man. Dat speciaal zijn gaat boven alles uit, maar helaas vallen al teveel huwelijken uit elkaar omdat de mensen die verantwoordelijkheid niet langer nakomen en zodoende komt de vloek.

Deuteronomium 7:11 Onderhoud dus het gebod, de inzettingen en verordeningen, die ik u heden gebied na te komen.

We begrijpen allemaal dat God ons trekt tot een huwelijk met Zijn Zoon. In één opzicht kunnen we zeggen dat Hij hier de regels daarvoor vastlegt. "Indien u Zijn vrouw wilt worden, dan zult u zich aan Mij moeten onderwerpen." Dat zegt Hij en Hij heeft alle recht daartoe. Hij bezit ons. Hij heeft ons gekocht. Hij betaalde middels de dood van Zijn Zoon om ons het privilege te kunnen geven met Zijn Zoon te trouwen.

Hij doet hier nog iets meer dat ook belangrijk is om te begrijpen. Hij zegt in deze vijf of zes verzen duidelijk dat de basis van de relatie volledig is gebaseerd op wat Hij in Zichzelf is, want anders zou de relatie zelfs niet verder zijn gekomen dan het toevallige stadium van kennis aan elkaar hebben.

Beseft u, gemeente, dat de wereld op deze manier in elkaar zit en dat dit het stadium is waarin zij die zich in de wereld christenen noemen, verkeren? Ze hebben inderdaad kennis aan God, maar ze bewijzen dagelijks door zich niet aan Hem te onderwerpen dat de relatie nooit verder is gekomen dan kennis aan elkaar hebben.

God legt dit allemaal met een waarschuwing vast. Omdat Hij zo'n uitmuntend karakter heeft en Hij ons gekozen heeft, waarschuwt Hij ons dat Hij in Zichzelf de trouwe God is, wat betekent: "Ik zal Mijn woord, Mijn eden, Mijn beloften aan u, houden. Ik zal absoluut trouw zijn aan u." Hij wil dat wij op onze beurt ook zo reageren. Daarom zegt Hij: "Ik ben de trouwe God." Daarna waarschuwt Hij hen: "Ik ben een God van recht." Met andere woorden, er zal geen enkele wetsovertreding onopgemerkt blijven.

Hij is echter heel barmhartig. We behoeven ons geen zorgen te maken dat Hij ons heel hardvochtig zal behandelen of zoiets dergelijks. Hij zal heel geduldig met ons zijn en vriendelijk en ondersteunend. Hij zal alles doen wat in Zijn vermogen ligt om de relatie op te bouwen en ons te helpen, ons te doen groeien en ons alles te geven wat we nodig hebben om er zeker van te zijn dat de relatie met Hem steeds beter zal worden. Het huwelijk dat een verbond is dat voor het aangezicht van en met God wordt gesloten, verbindt ons tot deze intense vorm van trouw.

Laten we 1 Petrus 2:9 weer opslaan, omdat dit één van die plaatsen is waar in zijn algemeenheid staat, wat Hij van dit alles verwacht.

1 Petrus 2:9 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht:

Onze verantwoordelijkheid binnen deze relatie waartoe Hij ons geroepen heeft, waarvoor Hij ons gekocht heeft, is Hem te verheerlijken. We moeten "de grote daden verkondigen van Hem, die ons uit de duisternis geroepen heeft." Dit doen we door het onderhouden van de geboden. Dat verkondigt de grote daden Gods, omdat tenzij Hij had gedaan wat Hij deed, ons leven niet zou veranderen. We zouden deel blijven uitmaken van de wereld. We zouden kennis hebben aan God, maar we zouden Hem niet echt kennen en we zouden niet onderworpen aan Hem zijn. Als we echt serieus zijn jegens deze relatie dan zal dat de vrucht van gehoorzaamheid voortbrengen. Dat zal de juiste houding voortbrengen en vriendelijkheid, goedheid en vrijgevigheid. Dat zal een soortgelijk gedrag voortbrengen als dat van Jezus Christus, en wij zullen dus veranderen.

1 Petrus 2:9 is rechtstreeks aan Deuteronomium 7:11 gerelateerd, waar Hij zegt: Onderhoudt de geboden." Dat is hetzelfde als "Zijn grote daden verkondigen", alleen wordt het met andere woorden gezegd. Op die manier verkondigen we Zijn grote daden. We verkondigen Zijn grote daden door het onderhouden van de geboden.

We slaan nu 1 Petrus 1:13-16 op. Petrus brengt dit hier iets anders onder woorden, maar hij heeft het over hetzelfde proces. Hier ligt onze verantwoordelijkheid.

1 Petrus 1:13-16 Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus. 14 Voegt u, als gehoorzame kinderen [Deuteronomium 7:11], niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid [Romeinen 12:2: "Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld."], 15 maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel [Deuteronomium 7:6]; 16 er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig.

Een speciale, kostbare schat zijn en heilig zijn hangen onlosmakelijk met elkaar samen. God heeft ons geroepen. God heeft ons tot Zijn speciale, kostbare schat gemaakt om een verantwoordelijkheid jegens Hem uit te voeren, en dat is Zijn grote daden te verkondigen door ons aan Hem te onderwerpen. Kunnen we dat? Kunnen we ons onderwerpen aan iemand die we heel erg en met een grote genegenheid liefhebben, iemand die we vereren en wiens macht we respecteren? Maar misschien gaat daar nog bovenuit dat we Hem persoonlijk respecteren om wat Hij is. Hij heeft ons lief op een manier waarop geen mens dat kan.

Hij gebruikt deze woorden in de betekenis van iemand die ons met grote genegenheid liefheeft. Het is niet slechts iets mechanisch. Hij heeft ons lief en wil Zijn armen om ons heen slaan. Hij wil dat we Hem kennen zo als Hij werkelijk is. En tegelijkertijd kunnen we een diepe genegenheid voor Hem hebben, maar we kunnen ook bang zijn om iets te doen dat Hem in een kwaad daglicht zou stellen. Onze roeping is een grote verantwoordelijkheid.

Het feit dat Hij ons tot Zijn speciale, kostbare bezit heeft gemaakt, heeft de deur tot het kennen van God geopend. Dat is ontzagwekkend! Jezus zei dat eeuwig leven het kennen van God is, niet slechts kennis aan Hem hebben, maar Hem kennen, we zouden bijna kunnen zeggen zoals we iemand van vlees en bloed kennen, alleen Hij is niet van vlees en bloed. We dragen Zijn beeld. Dat maakt het ons mogelijk God te kennen. Dat vermeerdert ons geloof, dat in één opzicht onbeperkt is. Dat opent de deur naar vergeving, naar de Heilige Geest. Dat geeft ons toegang tot Hem. Dat voorziet in de verandering te worden zoals Hij, en er is een onuitputtelijke voorraad aan dingen waarin Hij voorziet. Daarnaast is er nog het eeuwige leven. Dit zijn dingen die anderen niet kunnen doen, en zij kunnen dat niet omdat zij niet speciaal zijn. Deze roeping van God is heel persoonlijk.

Deze verantwoordelijkheid werkt twee kanten uit. Hij heeft ons lief op manieren waarop Hij anderen niet liefheeft. Misschien verbaast u dat, omdat ik weet dat u het cliché gehoord hebt dat "God de zondaar liefheeft, maar de zonde haat." Terwijl dat gedeeltelijk waar is, is het echter niet meer dan een heel algemeen, alles omvattende uitspraak die we niet altijd als waar moeten aannemen.

Laten we aan het begin van de volgende korte sectie van deze preek Romeinen 9 opslaan. God doet een heel interessante uitspraak.

Romeinen 9:13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat [of minder liefgehad].

Ziet u, vergelijkenderwijs had God niet dezelfde houding en benadering tot Esau als tot Jakob. Gemeente, we moeten hier heel realistisch naar kijken. Beide mannen waren schurken! Maar God had voor Jakob een liefde die Zijn liefde voor Esau te boven ging en de reden daarvoor lag bij God Zelf, en dat was een rechtvaardige reden. Ik weet niet precies wat er achter zit en ik begrijp dat ook niet, maar wat het ook was, Zijn zorg voor Jakob was groter dan Zijn zorg voor Esau; Hij had Esau niet in dezelfde mate lief als Hij Jakob liefhad. God is in staat de één meer lief te hebben dan de ander.

Romeinen 9:14-16 Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God? [Is Hij niet eerlijk omdat Hij dit doet?] Volstrekt niet! 15 Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn. 16 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.

God heeft u grotere genade getoond dan uw buren, want anders zou u hier niet zitten. Verdiende u het? Verdiende u het meer dan Jakob het verdiende? Wat er ook maar in Gods denken omging, u betekende meer voor Hem dan uw buurman. We moeten daardoor niet over het paard getild worden, omdat de reden bij Hem lag en niet bij ons.

Laten we Psalm 5 opslaan en lezen wat David daar schreef.

Psalm 5:6 de verdwaasden houden geen stand voor uw ogen, Gij haat alle bedrijvers van ongerechtigheid;

Hij haat de bedrijvers van ongerechtigheid, niet de werken van ongerechtigheid. Het gaat niet om de ongerechtigheid, maar om de bedrijvers der ongerechtigheid die Hij haat. Hij haat hen die kwaad bedrijven. Hoe vergelijkt dat met de uitspraak dat God de zonde haat, maar de zondaren liefheeft? De bijbel spreekt dat tegen. God haat de bedrijvers der ongerechtigheid. Heeft Hij hen toch in algemene zin lief? Ja, zeer zeker, maar Hij heeft niet die zorg voor hen als die Hij voor u heeft. Evenals Esau staan ze op een ander niveau.

Ik lees deze verzen nu vanuit de Jerusalem Bible, wat tussen twee haakjes een katholieke vertaling is.

Psalm 5:5-6 [Vertaald naar de Jerusalem Bible] U bent geen God die ingenomen bent met boosheid. U hebt geen plaats voor de bozen. 6 Opscheppers vallen door de mand bij Uw kritisch onderzoek. U haat alle kwade mensen. Leugenaars vernietigt u. Moord en bedrog verafschuwt Yahweh.

Ze nemen zeer zeker geen speciaal plekje bij Hem in.

Hosea 9:15 Al hun boosheid is in Gilgal, daar heb Ik ze dan ook gehaat; wegens hun boze handelingen zal Ik ze uit mijn huis verdrijven. Ik zal ze niet meer liefhebben: al hun vorsten zijn opstandelingen.

Gods haat voor individuele personen wordt niet vaak geuit, maar maakt toch deel uit van het bijbelverslag en we moeten dus bedenken dat God in Deuteronomium 7 waarschuwde dat Hij een rechtvaardig God is en daarom straft als Hij dat nodig vindt. Zo behoeft het ons niet te gaan, indien we geloven dat Zijn roeping een zegen is en ons ertoe aanzetten daar verder in te groeien.

Laten we nu naar iets positievers overgaan in Johannes 14:23. We zijn geroepen om God lief te hebben. Zo begon ik deze preek. We staan in de schuld omdat Christus de schuld voor ons heeft betaald. We zijn verplicht Hem lief te hebben. We moeten ernaar streven Hem lief te hebben op de manier waarop Hij ons liefheeft.

Johannes 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren [Deuteronomium 7:11] en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.

Daar hebben we de sleutel tot geestelijke voorspoed. Ziet u, God werkt op basis van wederkerigheid. Als Hij dit proces eenmaal begint geeft Hij ons Zijn liefde en wil Hij dat de liefde die Hij ons geeft naar Hem terugkomt in handelingen van liefde. Willen we dat ook niet van onze kinderen? Willen we niet dat zij ons liefhebben? Natuurlijk willen we dat. Wat doen wij als ouders voor onze kinderen? Als we hen liefhebben onderwijzen we ze. We corrigeren ze met mate. We omhelzen ze. We kussen ze. We leren hen hoe ze moeten lopen. We doen van alles met ze om hen deel uit te laten maken van de familie en de naam van de familie hoog te houden door zich voor het oog van het publiek aan de standaards van de familie te houden. God is een Vader. Dat wil Hij ook van ons terug ontvangen. Hij wil dat we Hem liefhebben.

Eén van de dingen die we moeten begrijpen als we dit doen, is dat we moeten erkennen hoe waardevol de gave is die Hij ons in Zijn roeping heeft gegeven. Wat is het u waard om Gods eigen speciale, kostbare bezit te zijn, verzegeld door Zijn Heilige Geest, vergeven door het bloed van Jezus Christus, toegang tot Hem te hebben, te weten wat het doel van het leven is, te weten wie u bent — een kind van God — te weten waarheen u op weg bent, de waarheid te bezitten en afgescheiden te zijn van de kudde voor een ontzagwekkend leven in de toekomst?

Ik wil dat u dit korte overzicht van een aantal hoofdstukken uit Deuteronomium aanhoort, te beginnen met hoofdstuk 7. Ik wil dit benadrukken, omdat het boek Deuteronomium de laatste instructies bevat die God aan Zijn volk Israël gaf voordat zij het land binnentrokken. Begrijpt u dat? Gemeente, het is net zo als wij nu leven, vlak voordat het Koninkrijk van God aanbreekt!

Gemeente, nooit heeft een boek in het Oude Testament zoveel voor u en mij betekent. Het bevat de laatste instructies voordat we het Koninkrijk van God binnengaan! Waarderen we dat voordat we de Jordaan oversteken om het beloofde land binnen te gaan?

In de hoofdstukken die volgen gaat Mozes door het ene punt na het andere, punten die God van Zijn volk verlangt. In hoofdstuk 8 herinnert Hij hen aan: "Ik voorzag heel die tijd in de woestijn in alles wat u nodig had, maar Ik ga u testen. Ik zal zien waar u staat. De reden dat Ik dit doe is dat Ik wil dat u bij ieder woord van God leeft." Dat is de manier waarop we Hem verheerlijken.

Hij gaat verder in hoofdstuk 9, hoofdstuk 10, hoofdstuk 11. Elk van die hoofdstukken snijdt een onderwerp aan. Deuteronomium 11, Deuteronomium 12. We gingen door Deuteronomium 12 in samenhang met het tellen naar Pinksteren en hoe bepaalde dingen voor de eredienst op orde moesten zijn voordat ze het garfoffer mochten brengen. God wil dat de dingen volgens Zijn organisatorische plan verlopen.

Deuteronomium 14:1 is heel interessant, omdat het min of meer een korte onderbreking is van de lijn der gedachten. Het is een soort herinnering aan wat er gaande is als we door deze dingen gaan.

Deuteronomium 14:1-2 Gij zijt kinderen van de HERE, uw God; gij zult uzelf om een dode geen insnijdingen toebrengen, noch het haar boven uw voorhoofd wegscheren; 2 want gij zijt een volk, dat de HERE, uw God, heilig is, en u heeft de HERE uitverkoren om Hem een eigen [segulla — een speciaal, kostbaar bezit] volk te zijn uit al de volken, die op de aardbodem wonen.

Ik ging hier om een speciale reden doorheen vanwege wat er in Deuteronomium 14 staat. Hij begint Deuteronomium 14 met ons eraan te herinneren dat we een speciaal, kostbaar bezit zijn. Wat volgt daar onmiddellijk op? Dat zijn de wetten op "rein en onrein" voedsel. Beseft u wat Hij hier zegt? Hij zei: "Omdat u speciaal bent, wil Ik dat u dit eet, maar dat u dat niet eet."

Er staat in dat hoofdstuk nergens — en ook niet in Leviticus 11 — dat Hij zegt: "Ik wil niet dat u deze dingen eet, omdat ze uw gezondheid zullen aantasten." Dat staat er niet. Waarom wil Hij niet dat we het eten? Omdat we speciaal zijn. Het zou kunnen zijn dat er niets mis is met die andere dingen. Het is mijn persoonlijke mening dat er wel wat mis is met die dingen, maar Hij zegt dat niet. Het is één van die plaatsen waar we in geloof moeten aanvaarden wat Hij zegt. Denkt u dat u daardoor van uw buren wordt afgescheiden. Wis en zeker!

Als we verdergaan in Deuteronomium 14, wat denkt u dat we dan tegenkomen? De tienden. Is dat niet interessant? We moeten tienden geven omdat we een speciaal volk zijn! Denk daar eens over na. Dat moet op precies dezelfde manier worden begrepen als "rein en onrein". We moeten tienden geven vanwege onze relatie met God. Dat is de reden.

We zouden de rest van het boek Deuteronomium ook kunnen doornemen, omdat dat aan alles ten grondslag ligt. Onze gehoorzaamheid is aan Hem persoonlijk! We geven geen tienden vanwege de kerk. Begrijp dat goed. Ja, er is een kerk, maar we geven tienden omdat we een speciale relatie hebben met God. Gelooft u dat of gelooft u dat niet? Dit zal gaan bepalen of u in geloof verder zal groeien, omdat, gemeente, Gods gehele programma voor hen die in het geloof zijn, eruit bestaat dat we dingen niet doen omwille van de kerk. We doen dingen vanwege de relatie met God!

Ik hoop dat u inziet waar het om gaat. Ja, de kerk is erbij betrokken, maar is in feite bijzaak. Evenals Israël erbij was betrokken, maar ook dat was bijzaak. God wil zien of we te vertrouwen zijn om met Zijn Zoon te trouwen, om deel van Zijn familie te gaan uitmaken. Hij wil zien of we trouw zullen zijn. Dat is in een notendop het punt waar het hier om gaat en ik hoop dat u dat begrijpt.

Er zijn mensen die zeggen: "Dit moet ik van de kerk doen," of "Dat moet ik van de kerk doen," of "Ik doe dit omdat ik bij de kerk ben." Zij begrijpen niet waar het om draait. Ja, de kerk is erbij betrokken omdat ze de leraar is, maar het werkelijke punt is uw geloof in God. We doen dit, omdat ... We doen dat niet, omdat ... Nu zal ik u vertellen wat het omdat is.

Wat geeft Gods roeping aan ons? In de meest algemene betekenis zullen we zeggen — en dit is waar en de joden hebben het bij het rechte eind — dat het voortbrengt wat we vieren en gedenken op de eerste dag Ongezuurde Broden. Het brengt vrijheid voort. Maar wat is die vrijheid? Gemeente, die vrijheid is het geloof te hebben om God te gehoorzamen. De andere mensen die niet geroepen zijn en die nog deel uitmaken van de kudde, hebben dat niet. Het kan zijn dat ze aardige mensen zijn, vriendelijke mensen, gulle mensen, maar God heeft hen niet verzegeld en op dit moment is het niet Zijn bedoeling om met hen een relatie te hebben binnen een familieverband. Die tijd zal ook voor hen aanbreken, maar nu is het onze tijd.

We zullen deze preek met Exodus 3:18 gaan afsluiten. Dit is het eerste bezoek van Mozes en Aäron aan Farao. Luister naar het verzoek dat zij deden. Dit was het oorspronkelijke verzoek om Israël te laten gaan. Welke reden gaven zij?

Exodus 3:18 En zij zullen naar uw stem horen; dan zult gij met de oudsten van Israël naar de koning van Egypte gaan en tot hem zeggen: De HERE, de God der Hebreeën, heeft ons ontmoet; nu dan, wij wilden wel drie dagreizen ver de woestijn intrekken [waarom?] om de HERE, onze God, een offer te brengen.

Dat is hetgene waarin Gods roeping en het geven van vrijheid in voorziet. Het voorziet ons van de vrijheid om levende offeranden voor Hem te zijn (Romeinen 12:1). De wereld heeft die vrijheid nog niet. Zij zijn niet vrij om hun leven aan God te offeren. Zij zijn nog in gevangenschap aan Satan, zelfs al zijn ze in een bepaalde mate bekend met God, kennen ze Hem toch niet. Ze worden niet tot een hechtere relatie met Hem getrokken. Maar God verbreekt de macht van Satan de duivel en geeft ons de vrijheid zodat we ons leven aan Hem kunnen offeren en het in Zijn hand kunnen geven zodat Hij ons kan kneden en vormen tot datgene wat Hij met ons voor heeft.



Loading recommendations...