Sermon: Christen-zijn is een gevecht! (Deel 3)

De wereld en Satan bestrijden
#805NL

Given 16-Dec-06

description: (hide)

John Ritenbaugh spoort ons aan ijverig te vermijden om de negatieve voorbeelden van onze voorvaderen na te volgen en voegt daaraan toe dat de beloften en zegeningen voorwaardelijk waren. Wij, als Gods geroepenen, zijn in dienst genomen voor een geestelijke oorlogvoering op drie fronten: het hart, de wereld en Satan de duivel. De wereld is een algemene term duidend op het gehele systeem of pakket van houdingen, gedragingen en karakteristieken die in het algemeen op het eigen ik en tegen God gericht zijn. God kijkt naar de wereld als een concurrent voor onze aandacht, zoals een verleidelijke verleidster. De wereld is Satans medium dat erop gericht is het voldoen aan eigen verlangens voortkomend uit de menselijke natuur te prikkelen. Satan is in vergelijking met onze vleselijke natuur en de wereld niet zo gevreesd, daar hij niet verder kan gaan dan God hem toestaat om ons te testen en te beproeven. Onze beste verdediging tegen Satan is ons te onderwerpen aan en te voegen naar God door de volledige wapenrusting van God aan te trekken.


transcript:

We beginnen deze preek in 1 Corinthiërs 10. Hier staat een serie schriftgedeelten die we vaak lezen, maar ik wil hieruit slechts één ding halen, dat van toepassing is op het begin van deze preek met betrekking tot de dingen die in de vorige preken werden vermeld.

1 Corinthiërs 10:6 Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.

Dit is het derde deel in mijn serie over "Christen-zijn is een gevecht" en ik wil me hier aan het begin enige tijd concentreren op het woord "voorbeeld" in vers 6. Dit is afgeleid van het Griekse woord tupos. Het kan ons helpen als we weten dat dit woord op andere plaatsen met een verscheidenheid aan Nederlandse woorden is vertaald. Op andere plaatsen is hetzelfde woord, behalve met "voorbeeld", ook vertaald met "teken, plaats, afbeelding, inhoud of vorm".

Deze manieren van gebruik duiden op het kneden of vormen van iets door het uitoefenen van een bepaalde mate van druk, of dat nu veel of weinig is. Ze kunnen ook opgevat worden als iets dat kan worden aanvaard, gekopieerd, geïmiteerd of nagevolgd. Dat is het meest voorkomende gebruik en daarom wordt vaak het woord "voorbeeld" gebruikt. We hebben het natuurlijk over het voorbeeld van de Israëlieten onder het Oude Verbond in de tijd dat ze door de woestijn trokken. In dit speciale geval in 1 Corinthiërs 10 maakt Paulus het heel duidelijk dat men niet moet aanvaarden, kopiëren, imiteren of navolgen wat zij die ons voorgingen, deden. Zij zetten een heel slecht voorbeeld dat gemakkelijk wordt aanvaard.

Als we wat verder zouden gaan, zouden we dit wat duidelijker gaan zien. Een van de dingen die Paulus in dit vers en deze context zegt is, dat God ons in gedachten had toen Hij deze dingen in het Oude Testament liet opschrijven. Zij deden het, maar in dit geval moeten wij niet nadoen wat zij deden.

In de vorige preek bestudeerden we de parallel tussen Israëls verantwoordelijkheden in het in bezit nemen van het Beloofde Land. Ik liet zien dat een onzorgvuldige aanname op basis van een puur oppervlakkige beoordeling van Exodus 23:20-30 tot een verkeerde conclusie zou kunnen leiden. Die conclusie is dat als Israël God gewoon had gehoorzaamd, zij het land hadden kunnen binnentrekken om het zonder enig gevecht in bezit te nemen.

Dat is niet de manier waarop we het moeten begrijpen. Andere schriftgedeelten laten zien dat God Zijn volk test, omdat Hij Zijn volk voorbereidt op toekomstige verantwoordelijkheden, en de tocht door de woestijn en het in bezit nemen van het land was een school — een kolossale, bijna vijftig jaar lang durende trainingsperiode — voor het leren waarderen, gebruiken en besturen van het Beloofde Land. God wilde dat die mensen er klaar voor zouden zijn voordat ze binnentrokken om het in bezit te nemen.

We zagen daarna dat Gods beloften in Exodus 23 inderdaad voorwaardelijk waren. De voorwaarde was gehoorzaamheid, en het in oorlogvoering het hoofd bieden aan de vijand — de bewoners van het land — maakte deel uit van die gehoorzaamheid. Dat zou niet alleen maar door Gods toorn gebeuren en zoals we zagen, wisten ze dat. Het was hun verantwoordelijkheid ze in samenwerking met God uit te drijven. God zou inderdaad met hen zijn, hen in staat stellen ze uit te drijven — iets dat zij zonder Zijn betrokkenheid in het geheel niet hadden kunnen doen.

Het voorval dat in Numeri 13 en 14 werd opgetekend was van speciaal belang, omdat het duidelijk laat zien dat de Israëlitische spionnen er volledig van overtuigd waren, dat er gevochten moest worden tegen de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, enzovoort. Daarom waren ze zo bang. Ze wisten dat het Gods bedoeling was dat ze tegen die mensen ten strijde moesten trekken. Ze vatten Exodus 23 niet op in de zin dat ze totaal niets behoefden te doen. Zij moesten de inwoners uitdrijven, evenals wij oude gewoonten, houdingen en toewijdingen in samenwerking met God het hoofd moeten bieden en uitdrijven. Met andere woorden wij moeten dingen bevechten en uitdrijven en het hoofd bieden, dingen die zijn overgebleven vanuit de dagen voordat we ons bekeerden.

Het leven van een christen loopt parallel aan de oudtestamentische instructie. Daarom kent het Nieuwe Testament zoveel illustraties en vermaningen betreffende christelijke oorlogvoering. "Voorwaarts Christenstrijders" is een juist principe. Er is veel in ons leven waartegen oorlog moet worden gevoerd, maar onze oorlogvoering betreft geen bloedig gevecht waarbij zwaarden, geweren en bajonetten worden gebruikt. Het is een geestelijke oorlogvoering. Het is een oorlogvoering die voornamelijk inwendig plaatsvindt. Desondanks hebben we — om een zegevierende overwinnaar van de menselijke natuur te zijn — voor die oorlogvoering kwaliteiten nodig zoals loyaliteit, patriottisme, moed, zelfverloochening, wijsheid, begrip en opoffering.

Naast de oorlogvoering tegen de menselijke natuur moeten we ook oorlog voeren tegen de wereld. Persoonlijk beschouw ik de wereld niet als zo'n effectieve vijand als het hart dat we te allen tijde met ons meedragen. We kunnen ons nooit van dat hart ontdoen. Het is onder elke omstandigheid, in elke situatie bij ons aanwezig. Het hart is er altijd. "Het hart is arglistig, boven alles, ja verderfelijk." Het is dus een vijand die we het hoofd moeten bieden en waarvan we ons te allen tijde bewust moeten zijn.

De invloeden van de wereld zijn vaak concreet aanwijsbaar en worden soms heel gemakkelijk waargenomen (duidelijk), maar tezelfdertijd worden de subtiele invloeden ervan — tenzij men zich bewust is van de bedrieglijke natuur en de macht van de wereld en stappen heeft genomen om zich daartegen te beschermen — gemakkelijk afgedaan als zijnde van geen enkel belang. "Dat is niet iets om me druk over te maken," is een gevaarlijk standpunt om in te nemen, omdat juist hierin zoveel van het gevaar schuilt. Waarom? Een eenvoudig principe: Erg eigen worden met iets of iemand, bergt in zich het gevaar van geringschatting. Het is heel gemakkelijk om de wereld als vanzelfsprekend, luchthartig en zorgeloos aan te nemen als iets van weinig belang.

Ik wil u aan iets herinneren. Herinnert u zich hoe gemakkelijk Israël werd aangetrokken tot de gewoonten van de wereld rondom hen toen zij het land binnentrokken en hoe gemakkelijk zij die overnamen? Ze hadden daar een zware strijd tegen te voeren. God maakt duidelijk dat het iets is om erg voorzichtig mee te zijn en zorgvuldig de gevaren ervan te evalueren, omdat de wereld in het verleden, voor onze bekering, de voornaamste vormgever is geweest van onze zondige houding en karakter. Het is heel gemakkelijk om terug te gaan naar diezelfde oude wegen en heel moeilijk om ze te overwinnen. Ze zijn sterk verweven met ons karakter.

Laten we dit vanaf het begin goed begrijpen. De wereld is de hele verzameling aan houdingen, perspectieven, waarden en gedragingen die onchristelijk zijn en tegen God gericht, en die worden toegepast door hen die niet bekeerd zijn, die niet loyaal zijn aan God en die weinig of geen respect hebben voor God. De wereld is een algemene term. Meer is het niet. Het is de volledige verzameling van houdingen, perspectieven, waarden en gedragingen.

Bent u zich ervan bewust dat een baby niet echt slecht geboren wordt? Baby's zijn zo schattig, is het niet? Dat is zo. Maar een baby wordt zeer zeker geboren met een bepaalde mate van zelfgerichtheid, die God verklaarde "zeer goed" te zijn. Kijk daar eens naar. Daarom zegt de wereld dat de mensheid uitblinkt, omdat ze inzien, op basis van wat God zegt, dat wat Hij schiep iets was van heel hoog niveau. Het was iets om te proberen waar te maken.

Genesis 1:31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.

Een van de belangrijke redenen dat ik hierheen terug wilde gaan is, dat dit aan het eind van de zesde dag werd gezegd. Adam en Eva waren reeds geschapen en ze waren geschapen met een natuur die God hun gaf. Die maakte deel uit van hun schepping en God zegt dat wat Hij hun gaf "zeer goed" was. In feite zegt één onderzoeker die ik erop nasloeg, dat het woord "zeer" in werkelijkheid dichter bij ons Nederlandse woord "uitzonderlijk" goed ligt.

Als een baby geboren wordt, weten we dat er binnen die menselijke natuur een bepaalde mate van zelfgerichtheid aanwezig is. Waarom is dat zeer goed? De eerste reden, een duidelijke reden, is dat deze mate van zelfgerichtheid ons in staat stelt voor onszelf te zorgen. Wat zouden we doen als niets daarvan aanwezig was? Maar God heeft ons een mate gegeven die voldoende is om voor onszelf te zorgen, zodat we in leven kunnen blijven, maar er is een toekomstig voordeel aan verbonden dat boven dit heel duidelijke punt uitgaat. Het werkelijke probleem van zelfgerichtheid is de begeerte van zelfgerichtheid die iedereen heeft.

Efeziërs 5:28-33 Zo zijn [ook] de mannen verplicht hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief; 29 want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het zoals Christus de gemeente, 30 omdat wij leden zijn van zijn lichaam. 31 Daarom zal een man [zijn] vader en [zijn] moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot één vlees zijn. 32 Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog [op] Christus en op de gemeente. 33 Intussen ook gij, laat ieder voor zich zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man.

De juiste hoeveelheid eigenliefde, als deze wordt begrepen en in bedwang wordt gehouden, voorziet in een goed fundament voor de liefde voor anderen, en die liefde voor anderen blijkt een voordeel te zijn voor degene die deze geeft. Dit is in het bijzonder waar binnen het huwelijk, omdat de man en de vrouw één vlees worden. Daarom is het liefhebben van uw huwelijkspartner, daar u één vlees bent, ook het liefhebben van uzelf. Dat is gewoon een logische conclusie die we moeten trekken.

Dit is ook waar binnen onze relatie met Christus. In feite is Hij ons voorbeeld. Vanwege ons geestelijke één-zijn met Hem en omdat we — zoals Paulus uitlegt — Zijn lichaam zijn, is Zijn liefhebbend dienen van ons hetzelfde als Zichzelf liefhebben. Hieruit kunnen we opmaken dat God ons toestaat onszelf lief te hebben, maar hoe wil Hij dat die liefde tot uiting komt? We kunnen die liefde uiten door deze aan iemand anders te geven, in het bijzonder aan hen die ons het naast staan — aan God zelf en onze partner. Zijn liefhebbend offer voor haar gaf Hem een leven. Hij gaf Zijn leven en zij werd Zijn lichaam. Hij had dus Zichzelf lief. Dit proces blijft almaar doorgaan. Hij trekt profijt van het geven van Zijn liefde aan hen die Zijn vrouw worden.

Laat me u nog een eenvoudig voorbeeld geven. Als iemand zichzelf in de juiste mate liefheeft en hij zorgt voor zijn lichaam — eet het juiste voedsel, geeft het een bepaalde mate van oefening, geeft het de slaap die het nodig heeft, enzovoort — wie trekt daar profijt van? Hijzelf. Daar is niets verkeerds mee. Zijn lichaam betaalt hem dus terug door hem op goede wijze dienstbaar te zijn en hij trekt er op allerlei manieren profijt van. Als een man of een vrouw voor zijn of haar partner zorgdraagt, dan wordt die zorg teruggegeven.

Weet u over welk principe we het hier hebben? "Wat u zaait, zult u oogsten." Gods wet is geweldig eenvoudig. Toen wij geboren werden, gaf Hij ons een bepaalde mate van liefde waardoor we ertoe aangezet kunnen worden voor onszelf te zorgen. En als we het werkelijk begrijpen, kunnen we beginnen het aan anderen te geven en Zijn wet zal ervoor zorgen dat het naar ons terugkomt, waardoor we er zelf profijt van hebben. Het is een schitterend, eenvoudig systeem. Dus is het liefhebbend dienen van Hem hetzelfde als het liefhebben van onszelf.

Wat we hier binnen twee intieme relaties zien, is een praktische toepassing en een voordeel van een ander principe: "Behandel anderen zoals jezelf behandelt wilt worden." Dat is de Gulden Regel in werking. Zodoende leren we van onze eigenliefde de mate van het soort liefde die we aan anderen behoren te geven. Maar zijn we bereid dat te doen? Daar draait het om. Zijn we bereid die keuze te maken? Eigenliefde leert ons daarna hoe diepgaand we anderen moeten liefhebben. Zo gaan we dus begrijpen waarom God ons die zelfgerichtheid gaf die we hebben.

Wat is het probleem daarmee? Het probleem is hetzelfde als met eigenliefde, dat zonder contact met God door iemands leven, de aangeboren zelfgerichtheid zich gemakkelijk tot een uiterste ontwikkelt en in sterke mate het kwaad aanscherpt dat weinig aandacht schenkt aan het liefhebben van anderen als een manier van leven, bewust met voorbedachte rade zorgen voor anderen, altijd uitkijkend naar mogelijkheden om anderen op consequente wijze te dienen. Op deze manier zien we de ontbrekende dimensie.

De ontbrekende dimensie is dat de mens behoefte heeft aan contact met God, een relatie met God, om deze eigenliefde op de juiste manier te laten werken. Zonder dat contact met God draait het leven helemaal om het eigen ik, en — nu komen we weer terug bij de wereld — de wereld voedt het ik met zijn neigingen en verlangens. Hier komt het gevaar van de wereld in beeld. De wereld omvat ook onze ouders, echtgenoten, kinderen en familie in de meest ruime zin. Het omvat de omgeving waarin we opgroeiden. Evenals we voor het aanleren van onze moedertaal geen formeel onderwijs nodig hadden, in tegenstelling tot een tweede of derde taal die we echt moeten leren, zo absorbeerden we ook de karakteristieken en typische kenmerken van de omgevingen waarin we tijd hebben doorgebracht.

Ik had precies deze week hier een levendige illustratie van. Ik geloof dat de meesten van u weten dat Evelyns en mijn zwager stierf. We gingen naar de begrafenis in Columbus, Georgia, en we hadden contact met leden van de familie die we misschien wel vijftien tot achttien jaar niet hadden gezien. Toen we die familieleden de laatste keer zagen, waren het kleine kinderen van vier, vijf en zes jaar oud. Degene waar ik in het bijzonder aan denk, is nu ongeveer twee- of drieëntwintig jaar oud. Hij is universitair afgestudeerd in architectuur. Het is echt een intelligente jongeman. Hij heeft een vriendelijke, plezierige persoonlijkheid, maar op het moment dat ik een gesprek met hem begon, kon ik zijn vader horen. Zijn vader heeft als typisch kenmerk dat hij stottert. De jongen stottert op dezelfde manier als zijn vader. Ik dacht: "Geweldig! Dat past precies binnen deze preek." Hij behoefde dat niet te leren. Hij nam het gewoon van zijn vader over.

Dat is wat ik bedoel wat er met de menselijke natuur en de wereld om ons heen gebeurt. Dat begint al heel vroeg in ons leven. Vanaf de tijd dat de baby geboren wordt, begint hij de houdingen, het gedrag, de neigingen en de perspectieven rondom hem heen te absorberen; allereerst die van het gehele huisgezin. Maar als hij opgroeit, begint de wereld zich uit te breiden. Hij gaat naar groep 1 en 2 van de basisschool. Hij gaat naar de volgende groepen van de basisschool en de wereld blijft zich maar uitbreiden. Er zijn meer en meer dingen die hun invloed hebben op zijn natuur. Die absorbeert karakteristieken totdat die persoon volwassen wordt en die speciale wereld waarin die persoon opgroeide, zijn stempel op hem heeft gedrukt.

Ik geloof dat ik u reeds eerder sprak over iets dat ik in een boek van een vrouw met de naam Muriel Beadle, las. De naam van het boek was How Children Learn [Hoe kinderen leren]. Ze zei in het voorwoord van dat boek dat de training in de allervroegste kinderjaren zo belangrijk is dat als het aan haar lag, ze Spreuken 22:6 zou wijzigen in: "Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet kunnen afwijken." Zo'n sterke invloed zag zij daarvan op de kinderen die ze probeerde te helpen; zij probeerde de ouders hulp te geven door hen te laten beseffen dat hun kleine spons daarginds alles in zich opzoog en zij besteedden geen enkele aandacht aan wat erin ging. Dat is wat ons vorm geeft.

Al deze karakteristieken in de omgeving, in combinatie met onze eigen ervaringen en keuzes daarbinnen, geven bij het ouder worden onverwacht vorm aan wat wij geloven en aan onze perspectieven, en laten bij ons datgene achter waarbij we ons behaaglijk voelen, omdat dat precies is wat wij zijn. In veel gevallen voelen we ons behaaglijk bij de meningen die we vormen, omdat die passen bij onze omgeving waardoor we zijn gevormd — de wereld.

Laten we Galaten 1:4 opslaan. Ik begin te lezen in vers 3, zodat de context van dat vers iets duidelijker wordt.

Galaten 1:3-4 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus, 4 die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader,

We voelen ons behaaglijk in de wereld waarin we zijn opgegroeid. Ik zeg niet dat we die in alle opzichten liefhebben, maar deze fungeert als een magneet, waarbij we ons behaaglijk voelen en waarbinnen we functioneren. Ik wil dat u ziet wat God van de wereld denkt. Wij kunnen ons er behaaglijk in voelen. Er zijn dingen in aanwezig die we misschien niet aangenaam vinden, maar God zegt botweg dat de wereld slecht is. Hij houdt Zich niet in. Hij verzacht Zijn woorden niet. Hij zegt dat de wereld slecht is.

Het woord dat hier met "wereld" is vertaald is "aion" en dat betekent in zijn algemeenheid tijdperk: "Deze huidige boze tijd." We moeten begrijpen dat ongeacht de tijd waarin we leven, God deze ziet als slecht. Of die tijd nu de 19e eeuw was, de 20e eeuw, het jaar 2000, of de 1e eeuw na Christus, of 500 jaar daarvoor; al die tijden zijn slecht.

Laten we een ander schriftgedeelte opslaan dat daar nog een en ander aan toevoegt, Mattheüs 7:11. We naderen hier het eind van de bergrede. Het is een van de laatst vastgelegde dingen uit die rede.

Mattheüs 7:11 Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.

God zegt niet alleen dat de wereld slecht is, Hij zegt ook dat zij die daarin leven slecht zijn. Nogmaals, Hij oordeelt vanuit Zijn perspectief. Het kan zijn dat we niet tot hetzelfde oordeel komen als Hij, maar Zijn oordeel telt en daarom moeten we gewaarschuwd zijn.

Deze twee schriftgedeelten geven op bondige wijze weer dat de gehele wereld en haar bewoners, ongeacht de omstandigheden en de omgeving waarin ze opgroeiden, vanuit Gods perspectief slecht zijn. Er is in dit vers uit Mattheüs 7 geen enkele indicatie te vinden, dat deze mensen — zoals wij het zouden beschouwen — bijzonder slecht zijn. Er staat niet dat zij hoerenlopers waren, of drugdealers, of bankrovers, of iets dergelijks. Ze waren niet meer dan gewone burgers waar Jezus tegen sprak — normale mensen — maar vanuit Gods perspectief en gemeten naar Zijn standaards, hadden deze mensen de zelfgerichtheid die gevormd was door hun omstandigheden, en Hij beschouwde die als vernietigend, rampzalig, spanning voortbrengend en niet weldadig voor allen die erbij betrokken waren.

Zowel Paulus als Jezus gaven vergelijkende uitspraken. Deze mensen, in het bijzonder hier in Mattheüs 11, waren gewoon normale, wereldlijke mensen. Ik ben er zeker van dat ze zichzelf niet slecht vonden toen Jezus tot hen sprak, maar ze waren naar Gods oordeel slecht. Tenzij we onder het bloed van Jezus Christus vallen en gerechtvaardigd zijn, zouden ook wij als slecht worden beschouwd, maar door Gods barmhartigheid dragen we de gerechtigheid van Christus in ons.

Hier staan we dan, we leven in een slechte wereld en we zijn zelf ook niet al te goed. We zijn nog maar een klein beetje los gekomen van alle viezigheid en de puree waarin we zaten, en dat dankzij Gods barmhartigheid. Schenk in het bijzonder aandacht aan de volgende schriftgedeelten omdat zij betrekking hebben op het hier iets aan doen. We zijn betrokken bij een oorlog tegen deze wereld.

Jacobus 4:1 Waaruit komt bij u strijden [Statenvertaling: krijgen (dat zijn oorlogen)] en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten?

Bedenk dat dit tot christenen is gericht. Ik denk dat het woord strijden van toepassing is op een christelijke gemeente. Deze mensen kwamen niet met getrokken messen naar de dienst, of met geweren of pistolen, of met iets van dien aard. Dat zijn de dingen waar we gewoonlijk aan denken bij oorlog. Deze mensen hadden nog steeds de menselijke natuur die in hen werkte, en er waren conflicten binnen de gemeente. Mensen voelden zich beledigd. Dat waren de dingen die er plaatsvonden, omdat er strijd was binnen de gemeente.

Jacobus 4:4 Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God.

Jacobus nam dat vers ongetwijfeld op, omdat hij ervoor wilde zorgen dat de mensen begrepen waar de strijd vandaan kwam en waardoor die werd voortgebracht. Deze werd voortgebracht door kerkleden. Zij toonden daarmee hun wereldlijkheid. Jacobus zei hier dat deze mensen nog niet zover uit de wereld waren als ze waarschijnlijk dachten, en het bewijs daarvan lag in het feit dat ze zich beledigd voelden om niets, en ze namen wraak op elkaar en beledigden anderen. Zij deden dingen die wereldlijke mensen doen zonder erbij na te denken. Het maakte deel uit van hun natuur, maar dat behoorde geen deel uit te maken van de natuur van een bekeerd iemand.

Om dat te begrijpen hoeven we niet meer te doen dan naar Christus te kijken. Er staat dat toen Hij beschuldigd werd of als iemand Hem kwetste, Hij Zijn mond niet opendeed. Daar hebben we de standaard. Hij was in geen enkel opzicht wereldlijk. Hij reageerde niet zoals de wereld zou doen. "Als uw vijand honger heeft, geeft u hem voedsel." Daarom nam Jacobus dit hierin op. Hij wilde die mensen laten zien waar de strijd en de conflicten door werden voortgebracht — ze ontstonden binnen de kerkleden — en dat dit overblijfsels waren van de wereld, en dat ze zichzelf niet in zulk soort situaties moesten brengen.

Jacobus zei: "Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is?" Waarom zou Jacobus zoiets zeggen? Ik zal een eenvoudig voorbeeld geven van waarom hij zoiets zou zeggen. Ten eerste weerspiegelt het de houding van Israël in het Oude Testament. Dat is een ander voorbeeld.

Hoe noemde God hen? Hij noemde hen overspeligen. Hun werkelijke zonde was afgoderij, maar bedenk dat zij middels het Oude Verbond gehuwd waren, en de gebruiken die zij erop nahielden, werden door God als een vorm van overspel beschouwd. Waarom zou God op zo'n manier redeneren? Dat is eigenlijk heel eenvoudig. God beschouwt de wereld als een mededinger voor onze genegenheid.

Zijn we ons niet aan het voorbereiden op een huwelijk met Christus? Dat zijn we inderdaad. Maar aan de andere kant hebben we hier die andere griet. (We zullen haar "de wereld" noemen.) Zij beschikt over dingen die aantrekkelijk zijn voor de menselijke natuur. Dus in plaats van afspraken te maken met Christus en zich te voegen naar wat Hij wilde dat Zijn bruid zou worden, lieten zij de inspanningen van de wereld zien om de kerk terug te winnen door haar (de wereldse) overredingskracht.

We gaan nu Spreuken 7:5-11 lezen. De eerste vier verzen aan het begin van het hoofdstuk hebben het over het verkrijgen van wijsheid, en dan in vers 5 zegt hij:

Spreuken 7:5-11 om u te bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die gladde woorden spreekt. 6 Want ik keek eens uit het raam van mijn huis, door mijn tralievenster, 7 en ik zag rond onder de onverstandigen, ik merkte onder de jongelieden een verstandeloze knaap, 8 die over de straat ging, dicht bij haar hoek, en in de richting van haar huis stapte, 9 in de schemering, aan de avond van de dag, ten tijde van de nacht en de donkerheid; 10 en zie, daar ontmoet hem zulk een vrouw, in hoerenkledij en listig van hart. 11 Zij is luidruchtig en losbandig, haar voeten blijven niet in haar huis.

Deze illustratie uit Spreuken 7 kan worden toegepast op de valse kerk, maar ze kan ook op de wereld worden toegepast. Ik vind het interessant dat hij in hoofdstuk 7 de jongeman die door deze vrouw aangetrokken wordt "onverstandig" noemt — iemand die een gebrek aan begrip heeft, iemand die zijn leven verspilt door iets na te jagen, een relatie, die niet blijvend zou kunnen zijn.

In het Oude Testament zien we Israël — na het sluiten van het Oude Verbond — als een geestelijke overspeelster voor God. In het Nieuwe Testament, in de brief van Jacobus, zien we dat als we ontrouw zijn door ongehoorzaamheid — nadat we door het sluiten van het Nieuwe Verbond deel zijn gaan uitmaken van de bruid van Christus — we met betrekking tot Christus een geestelijke overspeelster zijn. Er komt een mededinger tussen Christus en Zijn gekozen bruid, en deze probeert haar van Hem weg te lokken.

Jacobus zegt niet dat deze mensen verloren zijn, maar dat ze zwaar in verzoeking worden gebracht. Hij zegt dat hun strijden tegen elkaar bewijs is van hun wereldlijkheid. En hij waarschuwt hen dat ze op weg zijn om verloren te gaan, omdat ze terugvielen en tot op zekere hoogte reeds ontrouw waren geweest. De niet rechtstreeks vermelde waarschuwing is dat teruggetrokken worden naar de wereld de oorzaak is van de strijd binnen de gemeente.

Hoe kijkt God dan naar de wereld? Daarom zei ik dat het probleem met de wereld is dat ze zo subtiel is. Ze is bedrieglijk sluw en geraffineerd in termen van datgene waartoe we geroepen zijn, omdat Gods visie op de wereld die van een verleidelijke verleidster is, en Zijn advies is dat we niet kunnen blijven balanceren tussen God en de wereld. Dat zegt Jacobus 4:4. We kunnen niet beide hebben. We zullen één minnaar hebben. Die is óf God, óf de wereld. Wie zal het zijn? We zouden ook kunnen zeggen dat dit ook een heel korte uiteenzetting is van het principe van "niemand kan twee Heren dienen". Dat zal óf Christus zijn, óf de wereld.

Deze twee relaties — de kerk en Christus of de kerk en de wereld — zijn zwart-wit zaken. Daarbij is geen neutraliteit mogelijk. Het is óf God, óf de wereld.

Het kost ons best wat tijd om uit de wereld te komen en God is geduldig met ons, maar het "gewillig en opzettelijk teruggaan naar de wereld" is niet goed. Dat was het punt dat speelde bij de mensen waar Jacobus aan schreef. Zij gleden terug naar de wereld en weg van God.

Het is heel interessant dat Jacobus het woord "philos" gebruikte. Dat is het woord dat vertaald is met "vriend". Dit woord duidt op liefhebbende, emotionele genegenheid. Het is het soort liefde dat mensen binnen hun gezinnen hebben. Deze is liefhebbend en emotioneel. Dat is interessant. De eerste vertaling geeft de waarschuwing weer als: "Jullie zijn als ontrouwe vrouwen die flirten met de bekoring van deze wereld." Dat is nogal veelzeggend. Het is gemakkelijk te begrijpen. Om Salomo's visie in iets andere woorden te zeggen, ze kwamen op hem over als dwaze, onvolwassen knapen, die onnadenkend hun toekomst vergooiden door tijd te besteden aan iemand die niet meer dan een hoer was. Excuseer mijn directheid, maar we moeten het zien zoals God het ziet. Voor God is de wereld slecht.

Laten we een soortgelijk schriftgedeelte in 1 Johannes 2 gaan lezen.

1 Johannes 2:15 Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem.

Dit is niet alleen een parallel van wat Jacobus zei, het is ook een verdere uitwerking van wat Jacobus schreef. Als we dit begrijpen, is het in feite een veel ernstiger zaak, omdat Johannes het Griekse woord "agapao" gebruikt. Dat is het woord dat met "liefde" is vertaald. "Hebt de wereld niet lief." Er is verschil tussen "philos" en "agapao". "Philos" duidt op genegenheid. Het warme gevoel ervan komt automatisch, ongevraagd, bij iemand naar boven. Je ziet je vriendin en "Oeps!" zo snel komt dat warme gevoel van genegenheid naar boven. Dat is "philos". "Agapao" is echter een liefde op basis van redeneren en het nemen van besluiten. Als Johannes dus zegt: "Hebt de wereld niet lief", benadrukt hij opzettelijkheid en niet alleen maar liefhebbende genegenheid.

"Philos" kan zelfs beschreven worden als een spontane kalverliefde, maar "agapao" nooit! Dat is de liefde van God. Deze is beredeneerd. Er kan wat genegenheid mee samengaan, maar de genegenheid is niet overheersend. De rede domineert. Toen Johannes dat gebruikte, blies hij hoog van de toren. "Jullie hebben jezelf echt in de problemen gebracht," zei hij, "omdat jullie jezelf opzettelijk in een bepaalde positie brengen en niet omdat je daar uit zwakheid heengetrokken wordt. Jullie laten bewust toe dat je door de wereld aangetrokken wordt." Hij zegt dus tegen u en mij: "Heb geen innige omgang met of loyale toewijding aan de wereld." De relatie met de wereld moet afstandelijk zijn, we moeten er geen praktijkervaring mee hebben.

We moeten zeer zeker leven en werken in de wereld, maar we moeten ervoor vechten om niet toe te staan dat ze het vastbesloten centrum van onze manier van leven wordt, omdat de geestelijke werkelijkheid is, zoals we in deze tijd zouden kunnen zeggen: "De wereld staat er klaar voor ons levend op te eten." Een andere manier om dit te zeggen is, dat de wereld de christenen fijnkauwt en ze in kleine stukjes weer uitspuwt. En ze doet dit zo zachtaardig en zo geraffineerd. Ze trekt de aandacht van ons denken en stuurt het in de verkeerde richting. Ze forceert ons niet met geweld. Ze trekt onze aandacht door dingen die onze ogen aanspreken, die onze oren aanspreken, die onze tong aanspreken, die onze neus aanspreken, die onze tastzin aanspreken — dingen die door God gegeven zijn en die goed zijn Als wij ons de wereld gepersonifieerd voorstellen, zien we haar als iemand die probeert een voet, een wig, tussen de deur te krijgen, zodat ze helemaal binnen kan komen en ons leven opnieuw kan gaan domineren. Maar ik denk dat u begrijpt dat er heel slechte, levende wezens zijn die de loop van deze wereld teweegbrengen.

Laten we nu Galaten 6:14 opslaan en we zullen een indicatie krijgen van de volwassenheid van de apostel Paulus voor wat betreft hoe hij persoonlijk over de wereld dacht.

Galaten 6:14 Maar ik moge ervoor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld.

Daar brengt Paulus zijn relatie met de wereld onder woorden. Hij zei dat voorzover er enige relatie tussen hem en de wereld was, de wereld dood was, gekruisigd, en dat was hij ook. Dat is levendige beeldspraak. Hoeveel toewijding kan iemand hebben voor een relatie die nergens op uitloopt? Zo keek Paulus ernaar. "De wereld is er. Ik moet er binnen leven. Ik moet er dingen van gebruiken, maar daar blijft het dan ook bij. Verder is het 'afblijven'." Dat is vrij strikt, maar de wereld is iets dat zo geraffineerd is in zijn benadering van de menselijke natuur, dat het heel gemakkelijk onze aandacht kan trekken om ermee vandoor te gaan.

Laten we een ander schriftgedeelte lezen in Johannes 15. Ik wil dat u nadenkt over wat ik zojuist zei, dat de wereld gereed staat de christenen levend op te eten en ze in kleine stukjes uit te spuwen. Luister wat Jezus hier zei.

Johannes 15:18 Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.

Hoe kunnen we met zoiets een relatie hebben? Hij zet het daar uiteen. Hij zei: "Hé, de wereld kan er aantrekkelijk uitzien, ze kan aantrekkelijk klinken, ze kan aantrekkelijk voelen, maar ze haat jullie!" Waar kunnen we het bewijs daarvoor vinden?

Johannes 15:19-25 Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. 20 Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. 21 Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft. 22 Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde. 23 Wie Mij haat, haat ook mijn Vader. [Het is interessant dat Hij het terugbrengt tot één persoon, één wezen — "Wie (enkelvoud)."] 24 Indien ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu hebben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat. 25 Maar het woord moet vervuld worden, dat in hun wet geschreven is: Zij hebben Mij zonder reden gehaat.

We zien in de wereld het resultaat, de vrucht van de houding die in Romeinen 8:7 wordt getoond — "De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God; het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet." Dat duidt er dus op dat het zich op enig moment in de tijd tegen God zal gaan richten. Iedereen die God werkelijk liefheeft zal uiteindelijk met die vijandschap geconfronteerd worden, omdat de wereld dat niet met rust kan laten. Ze zal er achter aan gaan.

Het lijkt erop dat de wereld een beest is dat hen die het haat, zal gaan verscheuren. Verscheurde ze Christus' leven? Natuurlijk deed ze dat, omdat Hij het toppunt van gerechtigheid was. Daarom, wegens wat ze met Hem deden, kunnen we begrijpen dat de rest hiervan waar is, dat als we net zo worden als Christus, de wereld achter ons aan zal zitten. Hoe? Dat weet ik niet, omdat ze over veel verborgen foefjes beschikt, maar dit punt ligt er en we zullen het moeten aanvaarden voor wat het is. De wereld is een vijand.

Het gehele wereldse systeem is anti-God en zelfs al beschermt de christelijke wereld Christus, in werkelijkheid haat ze Hem. Hoe laat de wereld zien dat ze Christus haat? Ze doet niet wat Hij zegt. Ze volgt Zijn voorbeeld niet. De mensen kunnen in sociaal opzicht aardig zijn, maar ze zullen niet de sabbat houden zoals Christus deed. Ze zullen niet de Heilige Dagen houden zoals Christus deed, enzovoort, enzovoort. Dat zijn duidelijke dingen.

De wereld houdt Kerstmis en Pasen — noem maar op, omdat dat hetgene is waar ze van houdt. Ze houdt niet van Gods wegen en daarom verwerpt ze die, en het kan zijn dat ze die met heel overtuigende argumenten verwerpt. "O, het doet er niet echt toe. God geeft ons de vrijheid om voor onszelf uit te maken wat we willen doen en hoe we Hem willen gehoorzamen. Als ik Hem mijn tijd op zondag geef, is dat in elk opzicht even goed als de sabbat, maar ik houd nu die dag voor Hem." En toch beweren ze dat Christus hun Heer en Meester is, en dat is een leugen.

We zijn nu in het seizoen dat illustreert hoe ver deze wereld van Christus afstaat. Ze zingen liederen en loven Hem, en maken versieringen die volgens hen Hem loven en prijzen. Maar luisteren ze naar wat we in elke krant in elke belangrijke stad van de Verenigde Staten van Amerika kunnen lezen? Daarin staan verhalen over de oorsprong van Kerstmis en die zeggen ronduit dat het heidens is. Dat zegt de meeste mensen die die artikelen lezen, niet alleen niets, maar dat zegt ook de personen die ze schreven, niets.

Ik wil niet de draak met hen steken, maar wat ik echt duidelijk wil maken, is het wonder dat er in ons denken heeft plaatsgevonden. Dat is iets waarvoor we God moeten danken, dat Hij ons denken voor begrip heeft geopend, en dat werd daarna belangrijk genoeg voor ons, zodat we de verandering wilden maken, omdat we het geloofden.

We slaan nu een ander heel bekend schriftgedeelte op in Romeinen 12:2.

Romeinen 12:2 wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.

Paulus had het gehele wereldse systeem opgegeven. Het oefende niet langer enige aantrekkingskracht op hem uit. Hij gebruikte levendige bewoordingen door te zeggen: "Wat mij betreft is het dood, en je kunt geen relatie hebben tussen twee dode mensen." Dat is heel levendig.

Het Grieks zegt hier in Romeinen 12:2 duidelijker vertaald: "Sta jezelf niet langer toe om gevormd te worden naar het patroon van dit tijdperk." Paulus zegt hier dat als de wereld invloed op ons wil hebben, wij daar medewerking aan moeten geven. "Sta de wereld niet langer toe om je te vormen naar het patroon van dit tijdperk." Daar hebben we dat woord "patroon" — het voorbeeld. Dat is hetzelfde woord.

De Phillips Translation zegt: "Laat de wereld u niet in haar vorm persen." Dit zou het volgende voor u en mij moeten betekenen: dat we de overredingskracht van de wereld moeten herkennen en krachtig weerstaan. Romeinen 12:2 brengt het gevaar onder woorden dat we lopen, als we de wereld toestaan te belangrijk te worden. En, een gewaarschuwd mens telt voor twee. De wereld manipuleert iemand op subtiele, maar onverbiddelijke wijze in overeenstemming met haar denken, met haar waardensysteem en daarom met haar houdingen en gedrag. We moeten dus goed beseffen dat als we geen weerstand bieden, we weer zullen terugvallen in de loop der wereld.

Denk er op de volgende manier aan. De wereld bestaat uit de media van Satan en die zenden propaganda en desinformatie uit die aantrekkelijk zijn voor de menselijke natuur; deze is bedoeld om de mensheid te manipuleren door hen in verwarring te brengen over wat ze geloven. Satans verkoopverhaal voor de mens is er rechtstreeks op gericht om de genotzuchtige verlangens van de menselijke natuur te prikkelen.

God gaf ons deze natuur die in een bepaalde mate op zichzelf is gericht, een zekere mate van zelfgerichtheid, maar zolang men contact heeft met God en die relatie met God ontwikkelt, dan is de wereld niet echt een probleem. Dat wordt ze als we toegeven aan de aantrekkingskracht ervan, die komt altijd via de zintuigen — ogen, oren, neus, mond, seksuele organen, gevoelens, noem maar op. Als we aan die dingen toegeven, dan worden we kwetsbaar om gevormd te worden naar datgene wat de wereld met ons wil, en daarom zal ze altijd inspelen op onze genotzuchtige verlangens.

Verwondert u er zich over, waar ik dat vandaan haalde? Jacobus zei me dat. Hij had het over [Statenvertaling] de wellusten "die in uw leden strijd voeren". Daar doet de wereld haar voordeel mee. Wegens deze dingen zijn we — zelfs al zijn we bekeerd — geneigd om verkeerde informatie in ons op te nemen. Satans media zijn voortdurend op ons gericht. We hoorden daar vorige week iets over in de preek van Martin — als u deze hebt beluisterd. Hij had het over de manipulatie van de mensheid door marketing van producten en we krijgen verkeerde informatie. We worden lusteloos, ongeïnteresseerd, ontmoedigd en hebben gevoelens van hopeloosheid. We moeten ons van deze dingen bewust zijn en deze absoluut weerstaan.

Ik weet niet of u er op deze manier aan hebt gedacht, maar het advies van Romeinen 12:2 is een vorm van het principe van "slechte omgang bederft goede zeden". Laten we 1 Corinthiërs 15 opslaan waar dat in de context aan de orde komt.

1 Corinthiërs 15:32-34 Indien ik te Efeze, naar de mens, met wilde dieren gevochten heb, wat baat het mij? Indien er geen doden worden opgewekt, laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij. [Daar hebben we de overtuigende propaganda van de wereld. "Je moet voor het moment van nu leven!" Maar Paulus zegt:] 33 Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden. [En dus vermaant hij:] 34 Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben geen besef van God. Tot uw beschaming moet ik dit zeggen.

Viel het u op dat deze context midden in het hoofdstuk over de opstanding van de doden staat? In vers 32 herinnert Paulus de Griekse Corinthiërs aan het immorele moeras waaruit zij geroepen werden en vergelijkt dat moeras met de bevrijdende en nobele roeping die hun op genadige wijze gegeven werd. Ze leefden in een soort maatschappij waar de mensen in grote arena's, zoals die die we koppelen aan het Romeinse Rijk, tegen wilde dieren vochten. Waarschijnlijk is Paulus ooit in die situatie geweest dat hij voor zijn leven tegen dieren moest vechten. Ik weet het niet. Dat is een manier waarop het geïnterpreteerd kan worden.

Paulus riep bij die mensen hun herinnering op: "In wat voor soort wereld groeiden jullie op, een wereld die jullie ideeën vorm gaf om dit als vermaak te zien?" Hij wilde dat ze eens nadachten. Daarna gaat hij verder. Hij geeft ze er verbaal flink van langs door hen te zeggen dat het gezelschap dat ze zoeken, hen vernietigen zal. "Slechte omgang bederft goede zeden." Hij draagt hen daarna in vers 34 op, wakker te worden, omdat ze door hun afglijden het gevaar lopen te dicht bij de wereld te komen.

Dit is zelfs nog interessanter, omdat een van de commentatoren die ik erop nasloeg, zei dat dit echt mogelijk was, op basis van wat we over het karakter van de kerk in Corinthe uit andere delen van de Bijbel weten. We weten dat die mensen — het slechte gezelschap — zich binnen de kerk bevonden. Maar Paulus zei: "Schamen jullie je toch!" Dit zei hij mogelijk om twee redenen: 1) dat die mensen zelfs binnen de gemeente waren; en 2) dat ze zich met hen inlieten en dat accepteerden. Dat was gewoon een tijdperk waarin de wereld zich openlijk pal binnen de gemeente van God bevond. Wereldlijke invloeden zijn vertrouwde zaken voor ons, en op een bepaald moment in ons leven voelden we ons daar heel behaaglijk bij, en het is in het geheel niet moeilijk voor een bekeerd iemand om daarheen weer terug te glijden.

Ik heb gecommuniceerd met een man die blijkbaar een heel sterke neiging had tot ontucht. Hij is niet in de kerk, maar hij is geïnteresseerd. Hij is zo geïnteresseerd dat hij is gaan beseffen dat dit een vreselijke zonde is, die Hij goedschiks of kwaadschiks bij allerlei gelegenheden heeft begaan, heel waarschijnlijk met prostituees. Hij is daar niet diep op ingegaan, maar hij is in ieder geval zover gekomen dat hij inziet dat dit verkeerd is en dat hij zijn leven moet veranderen.

Hij voelt zich daardoor echt niet meer op zijn gemak, omdat hij nog steeds de sterke neiging heeft zichzelf hieraan over te geven, zich aan zijn verlangens om dit te doen toe te geven. Hij vecht om van deze wereldlijke activiteit die hij weet verkeerd te zijn, los te komen. Maar zo af en toe geeft hij eraan toe, en hij wordt bijna mentaal ziek door depressie en woede en schuld die hij in zichzelf voelt door zich toe te staan dat opnieuw te doen. Niet iedereen wordt op die manier beïnvloed, maar iedereen wordt door de wereld beïnvloed, want anders zouden Paulus en Jezus niet spreken over de aantrekkingskracht die deze op ons uitoefent om de houding en het perspectief en het gedrag te hebben die men in de wereld heeft. Het punt voor ons is te erkennen dat het een belangrijke vijand is, en dat we die met hand en tand moeten bestrijden. Vanwege onze ervaringen die we er in het verleden mee hebben gehad, is het zo'n gevaar.

Wat te denken van de duivel? Hij is de derde in dit driemanschap van oorlogen die we moeten voeren, en hij is een formidabele vijand, dat staat vast. Maar ik denk persoonlijk dat hij niet rechtstreeks zo gevaarlijk is als de menselijke natuur of de wereld. Onze kansen om met hem geconfronteerd te worden zijn klein in vergelijking met ons eigen hart dat altijd bij ons is, en de wereld die als een voortdurende magneet voor ons fungeert, omdat we erin moeten leven en bewegen. Het is dus onmogelijk er geen contact mee te hebben.

Het is zeker waar dat Satan onze tegenstander is die rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden, maar bedenk dit: Hij is niet alwetend zoals God. Hij kan slechts op één plaats tegelijk zijn; hij heeft echter heel wat assistenten die hem helpen bij zijn project om de aarde en daarbij ook ons te vernietigen.

Zij hebben de loop van deze wereld samengesteld — haar houdingen, haar instellingen, haar systemen en vermaak. Zij hebben ze heel effectief tegen ons gebruikt, zelfs al zijn zij persoonlijk niet aanwezig op de plaats van handeling. Het merendeel van hun slechte invloed komt voort uit dat systeem. Zij hebben dat systeem gemaakt en houden het in stand. Het is veel waarschijnlijker dat we als tegenstander geconfronteerd worden met één van Satans demonische assistenten dan met hemzelf. Dat is op zichzelf al erg genoeg, maar bedenk altijd dat God een beschermingsmuur rondom ons heeft opgetrokken. Ze kunnen in hun pogingen ons te ontaarden en ons en onze loyaliteit aan God te vernietigen, niet verdergaan dan Hij toelaat, en God is ontstellend zorgzaam voor Zijn kinderen.

Hij stuurde Satan op Job af. Dat geeft ons een idee, een inzicht in begrip hoe God demonen en Satan gebruikt. Dat is om in tests voor u en mij te voorzien, zodat wij ons daar doorheen kunnen worstelen.

Laten we nog enkele schriftgedeelten opslaan.

1 Petrus 5:8-9 Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. 9 Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.

Als we dit in wat moderner Nederlands omzetten, zegt Petrus: "Houd jezelf onder controle, wees waakzaam en bied tegenstand." Het eerste woord, nuchter of houd jezelf onder controle, roept ons op om angst niet de overhand op ons te laten krijgen, zodat we niet van de wijs worden gebracht. God zegt dat we met een heldere geest moeten denken. Het tweede woord, waakzaam, is een oproep om volledig wakker te worden. Wees u bewust van wat er gaande is en breng uzelf in een toestand van waakzaamheid en gereedheid. Het derde woord, wederstaan of tegenstand bieden, roept op tot: "Draai je niet om om er vandoor te gaan. Bevecht hem!" Als hij ons op de loop kan jagen, heeft hij ons te pakken. We moeten standvastig zijn, pal staan.

Jacobus 4:7 Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden.

Ook hier is de opdracht weerstand te bieden. Dat is rechtstreeks gekoppeld aan onderwerping aan God. Onderwerping is de vrijwillige handeling om jezelf onder de autoriteit van een ander te plaatsen teneinde respect en gehoorzaamheid te tonen. Daarom zegt Jacobus dat als we dit doen, de belofte is dat Satan op de vlucht zal slaan.

Efeziërs 6:11 Doet de [de Statenvertaling voegt toe: gehele] wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels;

"Op de verklaring van twee getuigen of van drie zal iedere zaak vaststaan." Reeds drie keer heeft God ons bevolen weerstand te bieden, stand te houden, niet te vluchten, niet op de loop te gaan. Geef niet op. Als Hij zegt stand te houden, is dat een andere manier van zeggen voor weerstand te bieden. Tussen twee haakjes, het woord dat hij in Efeziërs 6:11 gebruikt, wordt veel in militaire samenhang gebruikt, wat interessant is. Als iemand in het leger zou zijn, zou de kapitein of de luitenant tegen hem zeggen: "Ik wil dat je deze positie inneemt. Dit is een kritieke positie." Dit is geen passieve term. Het is niet zoiets als: "Ik wil dat je hier gaat staan en een stenen muur wordt." Het is veeleer een agressieve, aanvallende term. Hij zegt: "Geef geen centimer op. Val aan!" Als je je gewonnen geeft, zul je niet aanvallen. Standhouden is dus een agressieve, aanvallende term.

Laten we weer naar 1 Petrus gaan; dit keer hoofdstuk 5, omdat dit vers in feite zegt: "Bied tegenstand, sta pal in het geloof." We gaan de stukjes in elkaar passen voor wat betreft hoe we hem moeten bevechten.

1 Petrus 5:9 Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.

Als we dit vers in verband brengen met wat er in Efeziërs 6:11 in militaire termen staat, zou een letterlijke soldaat gezegd worden: "Geef je niet over. Verlies geen terrein. Trek niet terug. Ga met je hele wezen vooruit. De versterkingen staan al achter je." Dat is bemoedigend. Natuurlijk is God die versterking. Dat is een vrij sterke versterking, die u van achteren te hulp komt als u denkt er alleen voor te staan. U staat er niet echt alleen voor. Er is iemand die over u waakt. Hij zegt: "Ik wil niet dat je op de vlucht slaat. Ik wil dat je standhoudt en voorwaarts gaat, en Ik zal met je zijn."

We hebben Gods belofte dat Satan zal vluchten. De sleutelwoorden in 1 Petrus 5:9 zijn de woorden "vast" en "geloof". Het woord "vast" of "op je stuk blijven staan" wordt gebruikt in de zin van "onbeweeglijk". Met andere woorden uit die context weten we dat we weten, en dat betekent dat er een standvastige overtuiging aanwezig is.

God zegt niet dat Satan onmiddellijk zal vluchten, maar hij zal vluchten. En zolang hij nog niet gevlucht is, moet geloof gebruikt worden door op God te vertrouwen. Geloof in dat vers kan worden opgevat als persoonlijk vertrouwen in God, maar ook als vertrouwen in de christelijke leer. Beide zijn goed. Elk van deze opvattingen past binnen de context. Uiteindelijk is het de relatie met God en als die op de juiste manier wordt gebruikt met vertrouwen in de christelijke leer, komt dat neer op vertrouwen in God Zelf als persoonlijkheid. Hier komt Efeziërs 6:12-17 in beeld: "Doe de gehele wapenrusting Gods aan." Dat is onze verdediging. Deze stelt ons in staat stand te houden, moed te vatten voorwaarts te gaan, een en ander te doordenken en dan de beslissing te nemen. Satan zal er niet in slagen ons ervan door te doen gaan. We zullen met geloof in God voorwaarts gaan.

Ik zou hier kunnen toevoegen dat de preken over "De macht behoort God" precies hier passen. We moeten daar geloof in hebben. David schreef dat God de macht heeft en God is bereid deze te geven aan hen die op Hem zullen vertrouwen.

Al deze dingen — het antagonisme tussen goed en kwaad, juist en verkeerd, wijsheid en dwaasheid, haat en liefde, opoffering en bevrediging van het eigen ik — creëren keuzes die moeten worden gemaakt. Dat zijn tests die we moeten ondergaan zodat God over duidelijke middelen beschikt om ons te kunnen oordelen, en zodat goddelijk karakter en een goddelijke houding diepgaand verweven worden met onze manier van leven.

Waar zijn we nu echt bang voor? Ik denk dat we echt bang zijn voor de opoffering die we ons moeten getroosten bij het maken van de juiste keuze. Opoffering kost heel wat en er zit een weerstand in ons, omdat onze natuur in deze wereld is ontwikkeld om zichzelf meer dan nodig te beschermen. Als we onszelf in liefde openstellen, wat is daar in één opzicht dan gevaarlijk aan? Dat is moeilijk, omdat het een test is voor onze bereidwilligheid om te allen tijde ons opofferingen te getroosten, omdat de essentie — de diepste kern van liefde — opoffering is. "Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden." Daar zijn we bang voor. We zijn bang dat we ons opofferingen moeten getroosten en dus staan we toe dat onze menselijke natuur de baas over ons speelt, of we staan toe dat de wereld ons in zich opneemt, of we zullen voor Satan op de vlucht slaan, omdat we bang zijn dat het nodig is dat we ons opofferingen getroosten om door te gaan met wat God zegt.

Er is voor dit alles een oplossing, en voor degenen onder u die de preken die ik op het Feest gaf, hebben gehoord, deze passen precies bij dit onderwerp. De macht behoort God. We kunnen dus niet blijven staan en alleen maar geloven dat God macht heeft die Hij ons wil geven. We moeten ernaar zoeken. Amos zei: "Zoekt de HERE en leeft!" God roept ons en daarna wordt het christelijke leven een project van God zoeken, omdat we op het moment dat we ons bekeren, bijna niets weten. We weten genoeg om ons te bekeren. We weten genoeg over Christus om te weten dat Hij voor onze zonden stierf. We weten genoeg om te weten dat er een relatie is aangegaan, maar daar moeten we ons voordeel mee doen. Dat noemt de Bijbel: "God zoeken." We kennen Hem niet echt totdat we een relatie met Hem hebben gehad.

Zo zit dat in het menselijk leven, is dat niet zo? Het kan zijn dat u iemand kent die een paar huizen verderop woont, maar u kent die persoon niet echt, totdat u heel wat tijd met hem hebt doorgebracht, het leven met hem hebt gedeeld. Daarom is "God zoeken" zo belangrijk. Dat is uiteindelijk het antwoord op wat ik hier aan de orde heb gesteld. Het vermogen om oorlog te voeren komt van God, die ons de macht daarvoor kan geven, maar Hij geeft die aan degenen die Hem zoeken en zichzelf voegen naar wat Hij is. Dat is het antwoord. Dan kunnen we dood voor de wereld zijn, evenals Paulus dat was.

Satan is een probleem, maar hij is geen groot probleem, omdat we hem tegenstand zullen bieden. Als hij aanvalt, gaan wij niet op de vlucht, omdat God achter ons staat en Hij zal ons geven wat we nodig hebben, en Satan zal op de vlucht slaan.

Voor wat betreft de menselijke natuur geldt dat we in feite deze een beetje onder controle gaan krijgen, maar dit wordt niemand van ons gegeven totdat we God gaan zoeken en echt gaan werken aan de relatie met Hem door gebed, bijbelstudie, gehoorzaamheid en echt mediteren over Zijn woord en we gaan begrijpen wat Hij is, waarom wij zijn zoals we zijn en wat we nodig hebben om te worden als Hij. Dat is het antwoord daarop en zo God wil zal ik de volgende keer op een ander aspect ingaan. Dit was het dus voor vandaag.



Loading recommendations...