Feast: Eden, de hof en de twee bomen (Deel 2)

#FOT0709NL

Given 01-Oct-07

description: (hide)

John Ritenbaugh herhaalt dat de echte wieg van de beschaving niet Mesopotamië is, maar Jeruzalem, een gebied waar God Zijn fysieke schepping begon en waar Hij deze tot geestelijke vervulling zal brengen. De verdorven beschaving van de wereld begon in Mesopotamië, tussen de rivieren, maar God riep Abraham en zijn nakomelingen uit deze verdorvenheid terug naar de streek van het Beloofde Land – waarschijnlijk binnen het geografische gebied van de hof van Eden, de locatie waar Abrahams offerande van Isaak werd onderbroken (hernoemd tot Yahweh Yireh), de berg Moria – de plaats van Salomo's tempel, de berg des Heren, (en de meest waarschijnlijke plaats van de hof van Eden) in de omgeving van het huidige Jeruzalem – de tempelberg, de berg Sion en de Olijfberg. Zowel Mozes in zijn instructies voor het bouwen van de tabernakel en David in zijn instructies voor het bouwen van de tempel moesten het patroon volgen dat God hun expliciet gegeven had. Evenals de tempel en de tabernakel was de hof van Eden waarschijnlijk een omsloten plaats met slechts één toegang aan de oostkant, allemaal replica's van hemelse originelen, specifiek ontworpen om ons begrip en geloof te geven. Het offer van de rode vaars op het miphkad-altaar liet veel verschillen zien met de offeranden op het koperen altaar. Het midden van de hof van Eden en het heilige der heiligen (Gods troonzaal in de hemel typerend – omringd door cherubs) bevonden zich blijkbaar op dezelfde locatie. Toen Kaïn zondigde spoorde God hem aan een offerande te brengen op de plaats die later de locatie van het miphkad-altaar zou worden.


transcript:

In de vorige preek stelden we vast dat het werkelijke, echte begin van de menselijke beschaving niet in Mesopotamië lag, maar in Eden, de hof van de Heer. Het is echter waar dat alle beschavingen die gevormd werden in oppositie tegen God, hun begin in Mesopotamië hadden, in het bijzonder in Babylon en Nineve. Mesopotamië betekent "tussen de rivieren". Kaïn vluchtte uit de tegenwoordigheid van God naar het oosten. En de nakomelingen van Noach, de overlevenden van de zondvloed, gingen vanaf de plaats in de bergen van Ararat, waar de ark vastliep, naar het zuidoosten.

God benadrukte bij Mozes, toen de tabernakel werd gebouwd, in sterke mate dat hij het patroon moest volgen dat Hij hem gegeven had. Hij benadrukte hetzelfde bij David toen hij plannen maakte voor de tempel die in Jeruzalem gebouwd zou worden. Deze gebouwen werden ontworpen als de woonplaats voor God op aarde. Elk was een kopie van de werkelijkheid in de hemel. Op dezelfde manier is de kerk van God in deze tijd geestelijk de woonplaats van God op aarde. En van elk van ons individueel wordt verlangd keuzes te maken waardoor we gelijkvormig worden aan de werkelijkheid van onze Verlosser, Jezus Christus, die in de hemel is.

God stelt betreffende Zichzelf, Zijn karakter en Zijn manier van werken nooit veranderende patronen in, opdat wij niet in twijfel zullen verkeren en Hem dus meer en meer zonder vragen gaan vertrouwen.

Vandaag gaan we verder met te laten zien hoe dat ene kleine gebied op aarde eruit ziet, vanwaar Hij Zijn werken van Zijn geestelijke schepping begon, waar zij voortgingen en waar ze zullen eindigen.

Toen God serieus met Zijn geestelijke schepping begon, riep Hij Abraham uit Babylon en zond hem naar wat bekend werd als het Beloofde Land. Dat was ook het land waarin Adam en Eva werden geplaatst, en waarin Jezus Christus werd geboren, waar Hij in het openbaar optrad en waarheen Hij zal terugkeren. We zullen in Jozua 24 beginnen.

Jozua 24:2 En Jozua zeide tot het gehele volk: Zo zegt de HERE, de God van Israël: aan de overzijde der Rivier hebben oudtijds uw vaderen gewoond, Terach, de vader van Abraham en de vader van Nachor, en zij hebben andere goden gediend.

Abraham kwam niet uit een godvrezende familie. Abraham kwam uit een geslacht van afgodendienaars en tot de tijd dat hij werd geroepen en God met hem begon te werken, was ook hij een afgodendienaar. Ook daarin zet God het patroon. God riep onze vader in het geloof uit Babylon, waar hij de lokale religie aanhing.

Genesis 12:1, 5-9 De HERE nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; [God neemt ook ons mee op weg naar een land dat Hij ons wijzen zal.] ... 5 Abram nu nam zijn vrouw Sarai en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de lieden, die zij in Haran verkregen hadden, en zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. 6 En Abram trok het land door tot de plek bij Sichem, tot de terebint More; en de Kanaänieten waren toen in het land. 7 Toen verscheen de HERE aan Abram en zeide: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. En hij bouwde daar een altaar voor de HERE, die hem verschenen was. 8 Toen brak hij vandaar op naar het gebergte ten oosten van Betel, en hij spande zijn tent, met Betel tegen het westen en Ai tegen het oosten, en hij bouwde daar een altaar voor de HERE en riep de naam des HEREN aan. 9 Daarna trok Abram steeds verder, naar het Zuiderland.

Let erop dat Abraham naar een specifieke plaats in Kanaän werd geleid. Hij kwam langs Sichem en de plaats "More" wordt genoemd. More is een Kanaänitische naam. De Kanaänitische taal was echter Semitisch, omdat ook hij [Kanaän] afkomstig was uit hetzelfde gebied als Abraham. Het was een Semitische taal, maar er waren toch ook verschillen met de taal die Abraham sprak, wat natuurlijk het Hebreeuws was.

More is een Kanaänitische naam die "leraar" of "onderwijs" betekent. Maar op de een of andere manier raakte het in de loop der tijd geassocieerd met vroege regen. Sichem ligt zo'n 55 kilometer ten noorden van Jeruzalem, en hier op de vlakte van More verscheen God voor het eerst aan Abraham in het Beloofde Land, toen hij bijna aan het eind van zijn reis was.

Interessant genoeg wordt in de Bijbel nergens vermeld dat Abraham een altaar bouwde om God te dienen, totdat hij in feite binnen de grenzen van het Beloofde Land was, wat tegen de tijd dat hij bij Sichem aankwam zeer zeker het geval was. Misschien verscheen God hem om hem ervan te verzekeren dat hij feitelijk aangekomen was in het algemene gebied waar Hij wilde dat hij zou verblijven, maar nog niet in het specifieke gebied. Hij leidde Abraham dus verder naar het zuiden.

In vers 8 wordt die plaats geïdentificeerd als een berg ten oosten van Betel. Dit is intrigerend omdat Betel, in tegenstelling tot More, een Hebreeuwse naam is die "huis Gods" betekent. Hij verbleef daar lang genoeg om een ander altaar te bouwen en hij aanbad iets ten oosten van een plaats die "Huis Gods" werd genoemd. Die naam "Betel" duidt op een plaats die of heel dichtbij of zelfs mogelijk binnen het gebied lag dat later de stad Jeruzalem werd. Ik weet dat echter niet zeker. Het is opvallend dat Betel twee generaties later opnieuw naar voren komt in het leven van Jakob. Laten we Genesis 28 opslaan, omdat daar enkele belangrijke dingen plaatsvonden. Ik zal er niet veel commentaar op geven, omdat het vrij duidelijk is wat daar gebeurde.

Genesis 28:10-15 Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. 11 En hij bereikte een plaats, waar hij bleef overnachten, omdat de zon ondergegaan was. En hij nam een van de stenen der plaats, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats slapen. 12 Toen droomde hij, en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. 13 En zie, de HERE stond bovenaan en zeide: Ik ben de HERE, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. 14 En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. [God draagt het stokje om zo te zeggen over, of belooft minstens het aan hem over te dragen.] 15 En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd.

Jakob is dus op weg naar bekering. En interessant genoeg, belangrijk genoeg, vindt dat plaats in een plaats die "Betel" wordt genoemd. Laten we naar Genesis 35 gaan. Ook daar is Jakob de hoofdfiguur.

Genesis 35:1-10 En God zeide tot Jakob: Maak u reisvaardig, trek naar Betel, blijf daar, en richt er een altaar op voor de God, die u verschenen is, toen gij vluchttet voor uw broeder Esau. [Dat was toen hij de ladder zag.] 2 Toen zeide Jakob tot zijn huis en tot allen die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden die in uw midden zijn, reinigt u en verwisselt uw klederen. 3 Laten wij ons dan gereed maken en naar Betel trekken, en ik zal daar een altaar oprichten voor die God, die mij geantwoord heeft ten dage mijner benauwdheid, en die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben. 4 Toen gaven zij Jakob al de vreemde goden die in hun bezit waren, en de ringen die in hun oren waren, en Jakob begroef ze onder de terebint die bij Sichem is. 5 Daarna braken zij op. En de schrik voor God viel op de steden rondom hen, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden. 6 Toen Jakob aangekomen was te Luz, in het land Kanaän, dat is Betel, hij en al het volk dat bij hem was, 7 bouwde hij daar een altaar, en hij noemde die plaats El-Betel, omdat God Zich daar aan hem geopenbaard had, toen hij voor zijn broeder vluchtte. 8 Toen Debora, de voedster van Rebekka, gestorven was, werd zij begraven beneden Betel onder een eik, en men noemde die: Eik van geween. 9 En God verscheen wederom aan Jakob, bij zijn komst uit Paddan-Aram, en zegende hem; 10 en God zeide tot hem: Gij heet Jakob; gij zult niet meer Jakob heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël.

Ik probeer gewoon uw aandacht te vestigen op de naam "Betel". Dat ligt niet noodzakelijkerwijs in Jeruzalem. Er is een stad die Betel werd genoemd, of die bestond in de tijd van Jezus, ongeveer vijftien kilometer ten noorden van Jeruzalem. Maar wat hier belangrijk aan is, is dat daar belangrijke dingen plaatsvonden, en het ligt binnen het algemene gebied van de hof van Eden, en hoogstwaarschijnlijk in Eden zelf. Eigenlijk bestaat daar geen enkele twijfel aan. Dit zal straks opnieuw in het plaatje aan de orde komen.

Weer terug naar Abraham. Abraham bouwde dat altaar in Betel, en hij aanbad daar ongetwijfeld met zijn gezicht naar het westen, naar het gebied dat de naam "Huis Gods" droeg. Hij bleef echter niet daar, maar ging verder naar het zuiden, naar Berseba; dat werd zijn meest permanente verblijfplaats binnen het Beloofde Land. Laten we snel zestig jaar verder gaan in de tijd. Abraham werd niet alleen naar het Beloofde Land geleid, hij werd uiteindelijk naar een specifieke plaats geleid om de meest afschuwelijke daad uit zijn leven uit te voeren. Laten we daartoe Genesis 22 opslaan. Ik wil u er nogmaals aan herinneren dat al deze activiteiten zich in een heel klein gebied afspelen.

Genesis 22:1-2 Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde [of testte]. Hij zeide tot hem: Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. 2 En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, [Houdt die naam goed in gedachten.] en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen die Ik u noemen zal.

Genesis 22:4 Toen Abraham op de derde dag zijn ogen opsloeg, zag hij die plaats in de verte.

Lijkt het er niet op dat hij reeds wist waar hij heen moest gaan? Hij zag het al vanuit de verte.

Genesis 22:9 Toen zij aan de plaats die God hem genoemd had, gekomen waren, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout, bond zijn zoon Isaak en legde hem op het altaar boven op het hout.

We gaan nu naar vers 14. We weten allemaal wat daar gebeurde.

Genesis 22:14 En Abraham noemde die plaats: De HERE zal erin voorzien [in het Hebreeuws: Yahweh-yireh]; waarom nog heden gezegd wordt: Op de berg des HEREN zal erin voorzien worden.

Hij stuurde Abraham naar het land Moria. Viel het u op, toen we hier doorheen gingen, dat er bij Abraham geen twijfel bestond waar hij specifiek heen moest gaan? Het lijkt er in eerste instantie op alsof God hem gewoon zei naar het land Moria te gaan.

Israël werd het Beloofde Land genoemd en u weet dat het zeer zeker groter was dan het gebied waarover we het nu hebben. Land impliceert een groot gebied, misschien zelfs zo groot als een hele natie. In vers 9 zien we echter dat Gods aanwijzing een stuk specifieker schijnt te zijn. En in vers 14 noemt Abraham Moria "de berg des Heren". Nu is het heel specifiek — veel specifieker dan land. Waarom zou hij dit doen als er niet reeds een verband bestond tussen een berg Moria die uniek aan God toebehoorde? Het was de berg Gods.

Nadat God voorzien had in een ram, noemde Abraham het gebied "Yahweh-yireh", wat betekent "de Heer zal erop toezien, de Heer zal erin voorzien". Het is alsof het een dubbele betekenis heeft. "De Heer zal erop toezien." "De Heer zal erin voorzien." Volgens Ernest Martin in "Geheimen van Golgotha" betekent het woord "Moria" van zichzelf "de Heer zal het zien". Moria duidt dus op aandacht schenken aan — dat wil zeggen "de Heer zal er aandacht aan schenken" — maar dat heeft geen sterke betekenis van voorzienigheid.

Met andere woorden je kunt iets zien zonder iets te doen. Maar de toevoeging van dat woord "yireh" voegt iets aan de naam toe. Als dus beide namen worden samengevoegd, is de implicatie dat de Heer er niet alleen aandacht aan zal schenken, maar dat Hij hier ook zal voorzien, waarbij we "land" opvatten als "berg". Dit is een heel erg belangrijke plaatsnaam.

Deze gebeurtenis vestigt onze aandacht op een specifieke berg, Moria, of de berg des Heren, zoals hij in vers 14 wordt genoemd. Waar ligt die? Ik stel die vraag in de tegenwoordige tijd, omdat die berg in onze dagen nog steeds op dezelfde plaats ligt als in Abrahams en Jezus' dagen. De plaats die erdoor wordt ingenomen is inderdaad heel interessant.

Moria is dus allereerst een algemene naam voor het gehele gebied van Jeruzalem, en op deze manier wordt die naam gebruikt als er wordt gezegd "ga naar het land Moria"; dat verwijst naar een groter gebied dan slechts een specifiek punt. Zelfs als we de naamsverandering van Abraham erbij betrekken, dan is het gebied van Jeruzalem het gebied dat God zal zien. Het land Moria bestaat dan, als we dingen blijven toevoegen, op zijn minst uit wat we in deze tijd de tempelberg noemen, de stad van David op de berg Sion en de Olijfberg. De naam "berg Moria" komt slechts nog één keer voor in de Schrift. En de omstandigheid waaronder dit gebeurt is veelbetekenend.

Laten we naar 2 Samuël 24 gaan en we gaan daar iets lezen waarin de woorden "berg Moria" niet voorkomen. Dit volgde natuurlijk op de gebeurtenissen waarin David omwille van de verkeerde reden een volkstelling hield en dat er plagen huishielden, waarna God een profeet zond om hem te zeggen waarom, en David zat er echt mee.

2 Samuël 24:18-25 Op die dag kwam Gad tot David en zeide tot hem: Ga heen, richt een altaar op voor de HERE op de dorsvloer van de Jebusiet Arauna. 19 En David ging heen, naar het woord van Gad, naar het gebod des HEREN. 20 Toen Arauna uitkeek en de koning met zijn dienaren zag naderen, ging Arauna naar buiten en boog zich voor de koning neer met het aangezicht ter aarde. 21 En Arauna vroeg: Waarom komt mijn heer de koning tot zijn knecht? David antwoordde: Om van u de dorsvloer te kopen, ten einde een altaar voor de HERE te bouwen, opdat de plaag van het volk moge ophouden. 22 Toen zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning moge nemen en offeren wat hem goeddunkt; ziedaar de runderen voor het brandoffer, en de dorssleden en het tuig der runderen tot brandhout. 23 Dit alles geeft Arauna, o koning, aan de koning. Voorts zeide Arauna tot de koning: De HERE, uw God, moge in u behagen hebben. 24 Maar de koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik wil het in elk geval van u voor de volle prijs kopen, want de HERE, mijn God, wil ik geen brandoffers brengen, die mij niets kosten. Daarop kocht David de dorsvloer en de runderen voor vijftig sikkels zilver. [Dat is een heel belangrijk principe.] 25 En David bouwde daar een altaar voor de HERE en bracht brandoffers en vredeoffers. Toen liet de HERE Zich verbidden ten gunste van het land, en de plaag werd van Israël weggenomen.

Nu gaan we naar een schriftgedeelte waarin de berg Moria wordt genoemd.

2 Kronieken 3:1 [Statenvertaling] En Salomo begon het huis des HEEREN te bouwen te Jeruzalem, op den berg Moria, die zijn vader David gewezen was, in de plaats, die David toebereid had, op den dorsvloer van Ornan, den Jebusiet.

Er zijn hier twee dingen om op te merken. De eerste is dat er naar de tempel wordt verwezen als het huis des Heren. Denk aan Betel. Wat betekent dat? Dat betekent "huis Gods". We gaan hier relaties zien. "Huis" duidt op een woonplaats — een gebouw waarin men woont. Nogmaals, breng deze gedachte in relatie met het feit dat Abraham halt hield op een helling net ten oosten van Betel, het huis Gods, daar een altaar bouwde en aanbad. Deze associatie komt overeen met Abrahams verklaring dat de berg Moria de berg Gods was. Zelfs voordat Arauna er was, zelfs voordat David het van hem kocht, behoorde het aan God. En Abraham wist dat. De berg behoorde God toe.

In Abrahams denken heeft die berg dus een speciale relatie met God, een relatie die ontstond lang voordat Abraham op het toneel verscheen. De vraag voor ons is: "Waarom die identificatie met die berg?" Het antwoord is hier reeds duidelijk. Ongeveer 600 jaar later bouwde Salomo de tempel — het huis des Heren — op de berg Moria, de plaats waar God Zijn aandacht zou schenken en erin zou voorzien. Dat is de berg Moria en het gebied eromheen. In Abrahams tijd, lang voor Salomo, was er dus reeds een associatie aan die plaats gekoppeld van tot de Heer te behoren. Die associatie wordt voortgezet in de dagen van David en Salomo.

Het was dus in datzelfde algemene gebied dat het Abraham werd bespaard om Isaak te offeren. Let erop dat ik niet zei de specifieke plaats waar Isaak bijna werd geofferd, maar het algemene gebied. Dat kleine verschil is belangrijk. We zullen wat later in de preek zien dat het altaar dat Abraham gebruikte niet op de berg was waar later de dorsvloer van Arauna was gesitueerd, maar op een aangrenzende berg. Hij offerde terwijl hij in die richting keek.

De berg waarop Arauna's dorsvloer lag maakte deel uit van de berg Moria, maar dat specifieke gebied is bekend geworden als de tempelberg. Natuurlijk is die naam tot in deze tijd blijven bestaan. Het is de heiligste plaats op aarde geworden voor christenen en joden, en het ligt naast de plaats die de moslims als hun heiligste plaats op aarde beschouwen.

Het zou u duidelijk moeten gaan worden. We zullen nog meer toevoegen om duidelijk te maken dat de berg Moria ook de plaats van de hof van Eden was.

Salomo's tempel — de oorspronkelijke tempel — werd door Nebukadnessar verwoest en tot op zekere hoogte herbouwd in de tijd van Ezra en Nehemia. Antiochus Epiphanes ontheiligde die herbouwde tempel, maar hij werd onder Judas Makkabeüs gereinigd. Ik meen dat dat in 168 voor Chr. was. Deze gebeurtenis leidde tot de instelling van het joodse feest Chanoeka.

Die gereinigde tempel werd door Herodus de Grote fors uitgebreid en dat was de tempel uit de tijd van Jezus. Hij werd bekend als de tweede tempel. De derde tempel, als die er ooit zal komen, moet nog gebouwd worden. En ik denk dat je er alles onder kunt verwedden, dat als hij gebouwd wordt, hij op dezelfde plaats zal worden gebouwd als waar Salomo's tempel werd gebouwd.

Zacharia 14:1-4 Zie, er komt een dag voor de HERE, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. 2 Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. 3 Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; 4 zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; [Gemeente dat is pal ten oosten van de berg Moria.] dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts;

Christus zal dus terugkeren naar de Olijfberg, niet de tempelberg, en de Olijfberg ligt naast de tempelberg. In feite ligt hij er pal ten oosten van aan de andere kant van de Kidronvallei. De gehele Olijfberg ligt minder dan anderhalve kilometer van de tempel.

We zien meer en meer bewijs dat het geografische brandpunt van Gods aandacht altijd Eden en de hof van Eden is geweest, en dit ook altijd zal zijn; dat is in het Beloofde Land, haar hoofdstad Jeruzalem en de omgeving ervan, inclusief de berg Moria, de Olijfberg en de berg Sion.

Dit gebied is dus de plaats waar Abraham heen werd geleid, waarheen Israël werd geleid, waar de Messias optrad, werd gekruisigd en uit de doden opgewekt. Verder steeg Hij van de Olijfberg op ten hemel. En Hij zal op de Olijfberg terugkomen. Er bestaat een joodse traditie die zegt dat Adam werd geschapen uit de aarde van de berg Moria en op de Olijfberg is begraven. Of dat nu wel of niet waar is, ik geloof dat we veilig kunnen zeggen dat waar God Zijn werk in de mens begon, Hij het ook zal beëindigen.

De relatie tussen het land van Eden, zijn hof en de berg Moria, de Olijfberg en de tempel eindigt niet hier. In feite geloof ik dat de meest fascinerende relaties nog tot stand moeten komen.

Ik geloof dat het vrij overtuigend bewezen kan worden dat de algemene geografie van de hof van Eden kan worden vastgesteld door middel van de tabernakel en de tempel. En op basis van de tempel en zijn locatie, zijn ontwerp en afmetingen, zijn systeem van ceremoniële offeranden, en de locatie van zijn meubilair en de nabij gelegen delen buiten de muren, kunnen we bijna de precieze plaats vaststellen waar Jezus werd gekruisigd.

Voordat God de mens schiep, woonde God — voor zover wij weten — alleen maar in de hemel. Het is echter duidelijk dat toen Hij eenmaal de mens schiep, God tijd op aarde doorbracht. Hij bereidde dus een plaats die zowel voor Hemzelf als voor de mens geschikt was. En we hebben gezien dat wat Hij op aarde voorbereidde, gemodelleerd werd naar de plaats waar Hij in de hemel woonde.

Laten we ons dit in herinnering brengen en Hebreeën 8 opslaan. Het is altijd goed te bedenken dat wij functioneren in een omgeving die in vergelijking met de hemel slechts uit schaduwen bestaat. Die omgeving is echt, maar vergeleken met de echte werkelijkheid [in de hemel] bestaat hij slechts uit schaduwen.

Hebreeën 8:4-5 Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. 5 Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg.

Het volgende vers is zelfs nog duidelijker.

Hebreeën 9:19, 22-23 Want nadat door Mozes elk gebod volgens de wet aan al het volk was medegedeeld, nam hij het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk, ... 22 En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. 23 Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze.

Wij functioneren in patronen. Dat zijn patronen van iets specifieks dat in de hemel bestaat. De duidelijke implicatie van deze verzen is dat de werkelijkheid is dat de tabernakel en de tempel kopieën waren, dat ze schaduwen waren, van het origineel dat reeds in de hemel bestond.

Wees echter voorzichtig dat hier niet mee bedoeld wordt dat alle afmetingen exact hetzelfde waren, maar de vorm van de structuren was een exacte kopie. Begrijp dat deze schaduwen ook het meubilair en de instrumenten in gebruik bij de dienst omvatten. Die gebouwen — de tabernakel en de tempel — waren een fysieke representatie van Gods hemels domein. Let op wat God in 1 Kronieken 28 tot David zei, voordat Salomo de tempel bouwde.

1 Kronieken 28:11-13a Toen gaf David aan zijn zoon Salomo het ontwerp van de voorhal met de daarbij behorende gebouwen, schatkamers, bovenvertrekken en binnenzalen, en van het vertrek voor het verzoendeksel; 12 ook het ontwerp van alles wat hij in zijn geest had bedacht: voor de voorhoven van het huis des HEREN, voor alle vertrekken in het rond, voor de schatkamers van het huis Gods en voor die van de geheiligde voorwerpen, 13 voor de afdelingen der priesters en der Levieten, voor alle dienstwerk in het huis des HEREN, ...

1 Kronieken 28:18-19 Ook gelouterd goud voor het reukofferaltaar, overeenkomstig het gewicht; en goud voor de beeltenis van de wagen, de cherubs, die met uitgespreide vleugels de ark van het verbond des HEREN moesten bedekken. 19 Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des HEREN, waarin Hij mij onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp.

Evenals Mozes noemde David datgene wat hij aan Salomo gaf een kopie van een patroon. Hij beweerde hier ook, en ik ben er zeker van dat dat waar is, dat hij rechtstreeks door God werd geïnspireerd. Het was niet iets dat voortkwam uit een verzinsel van zijn eigen verbeelding. God verscheen niet aan David op de manier waarop Hij aan Mozes verscheen, maar het resultaat was soortgelijk. Hij inspireerde David rechtstreeks om deze dingen op te schrijven.

Dus zowel de tabernakel als de tempel werden letterlijk uitgedacht en ontworpen door God in de hemel. En dit helpt ons te begrijpen dat Gods woonplaats in de hemel een specifiek ontwerp heeft, bestaande uit expliciete onderdelen. Alles was een kopie en, nog veel belangrijker, Zijn aardse woonplaats, waar die ook maar zou zijn, is opgezet volgens hetzelfde patroon als in de hemel. God woonde in de hemel — in een huis. Hij kwam naar de aarde, allereerst in Eden. En Hij woonde in een huis — Betel, het huis Gods. En we kunnen er nogmaals alles onder verwedden, dat dat huis met misschien enkele aanpassingen gebouwd was naar hetzelfde patroon als de tabernakel en de tempel.

De tabernakel, de tempel en Eden hadden dus allemaal hetzelfde ontwerp. Elk van hen had een drievoudig plan. Ten eerste, de ingang lag aan de oostzijde. Dit gold ook voor de tabernakel iedere keer dat deze in de woestijn werd opgebouwd. De tempel was vanzelfsprekend solide verankerd in de grond, maar evenals de hof van Eden en de tabernakel lag de ingang aan de oostzijde.

Vanaf de buitenkant van het oosten naar het westen gaande, was het eerste deel de voorhof. Daarna door de enige deur [toegang], aan de oostzijde, van de tempel of de tabernakel of de hof van Eden, kwam men in het heilige; dan verder westwaarts gaande moest men achter het gordijn gaan dat het heilige van het heilige der heiligen afscheidde om het heilige der heiligen binnen te gaan.

Het heilige der heiligen werd beschouwd als Gods privé-woonplaats. Om God te ontmoeten moest men westwaarts gaan. Hij werd altijd vanuit het oosten benaderd vanwege de ligging van het gebouw en de plaats die Hij als Zijn kamer beschouwde. Naar het oosten gaan wordt altijd beschouwd als van God afgaan, tenzij dat binnen de context specifiek anders wordt aangeduid.

Beide gebouwen waren omheind. Ze hadden muren, deuren, afdelingen en daarom moet dat bij Eden ook het geval zijn geweest. Ik noemde dit niet aan het begin, maar ik ga dat nu goedmaken. Het Hebreeuwse woord dat in het Nederlands met "hof" wordt weergegeven, suggereert een omsloten gebied. Bij Strongs nummer 1588 wordt aangegeven dat het betekent "een omheinde hof". Het Hebreeuwse basiswoord, nummer 1598, betekent "omheinen". Dat is heel duidelijk.

Dit was een hof die omheind was. Het komt op mij over alsof hij werkelijk zwaar omheind was. De hof was dus evenals de tabernakel en de tempel daarna een omheind gebied met één toegang. Boeren doen dit tot op de huidige dag om hun eigendom af te scheiden van een openbaar gebied of van iemand anders' boerderij. Daarnaast gaf de omheining de hof een specifieke vorm. De omheining werd slechts op één plaats doorbroken, evenals de muren van de tempel en de tabernakel slechts op één plaats werden doorbroken. De enige toegang en uitgang lag aan de oostzijde.

Laten we Genesis 3 opslaan. We hebben deze schriftgedeelten al enkele keren gelezen. Maar ik wil dat er voortdurend meer bewijzen en aanduidingen zijn dan twee getuigen.

Genesis 3:24 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.

Waarom plaatste Hij geen cherubs bij elke toegang? Dat was niet nodig. Hij zegt ons de waarheid, dat er slechts één toegang is — evenals er slechts één opening was in de tabernakel en slechts één opening in de tempel.

Genesis 4:16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht des HEREN, en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden.

Toen Kaïn werd verstoten, ging hij naar het oosten. En door dat te doen ging hij weg uit de tegenwoordigheid des Heren. En ik denk dat we veilig kunnen aannemen dat Adam en Eva nog steeds in het oostelijke deel van Eden woonden of daar vlakbij. Er is bewijs in die richting. Maar ze verbleven niet langer in de hof.

Het Hebreeuwse woord voor Eden betekent, zoals ik gisteren zei, "genoegen". Het duidt op iets dat plezier geeft. Aangezien God het deze naam gaf, duidt dit erop dat de plaats waar deze binnen Eden werd aangelegd niet zo maar willekeurig werd benut, maar dat deze heel selectief was uitgekozen, omdat de aanleg ervan God vanaf het begin tot het einde genoegen gaf.

We slaan nu Hebreeën op om een vers uit hoofdstuk 12 te lezen. Deze kleine sectie zal ons laten zien hoe nauwgezet de dingen werden gekopieerd naar de werkelijkheden in de hemel. In vers 22 zegt Paulus tot christenen:

Hebreeën 12:22 Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen,

Gemeente, er is een hemelse berg Sion. Er is een hemels Jeruzalem. En in Openbaring 21:2 staat:

Openbaring 21:2 En ik [Johannes] zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is.

Ik hoop dat u gaat begrijpen dat geen van deze dingen willekeurig is gedaan. Ze vinden niet toevallig plaats. Elk detail werd vanaf het begin uitgewerkt. En het werd op die manier gedaan opdat we vertrouwen in God konden hebben, omdat Zijn patronen nooit veranderen. Als Hij of Zijn patronen zouden veranderen, hoe kon Hij dan vertrouwd worden? Hij is een God van waarheid en een God van licht. Hij zal nooit of te nimmer veranderen.

Deze dingen laten ons zien dat Hij vanaf het allereerste begin een plan had uitgedacht. Hij had één doel in Zijn denken en alles tot op de huidige dag verloopt precies zoals Hij het vanaf het begin vaststelde, misschien zelfs u en ik. Ik weet dat niet zeker, maar Zijn denken is ontzagwekkend groot. Deze dingen werden specifiek gedaan om ons begrip en geloof te geven.

Er is een reden dat de plaats net ten westen van waar Abraham aanbad, Betel werd genoemd. Hij werd zo genoemd omdat zelfs al was daar geen huis toen Abraham het land, Eden, binnentrok, het eens de algemene locatie van Gods huis was geweest, en het zou opnieuw de locatie worden van Gods huis. En dat gebied werd eens Eden genoemd, en binnen Eden lag de hof van Eden. In later tijden, dat is in Abrahams tijd, was de algemene naam van dat gebied Moria — het land Moria — het land dat God in het zicht zou houden. En één van de bergen binnen Moria werd specifiek "de berg des Heren" genoemd.

Er schoot me net iets te binnen. Er staat daar in Genesis 22, waar Abraham op het punt stond zijn zoon te offeren, dat hij de naam veranderde. Abraham zei [Statenvertaling]: "De Here zal het voorzien." Wat is dat "het"? Ik denk dat het u genoegen zal doen als u het hoort.

In ieder geval is de berg Moria een berg die Hem specifiek toebehoorde. En deze behoorde Hem toe omdat daar Zijn huis op aarde was en weer zou zijn. De tempel werd op de dorsvloer van Arauna gebouwd. En die lag op de berg Moria, de berg des Heren. En die berg werd uiteindelijk algemeen bekend als de tempelberg. De Olijfberg lag en ligt pal ten oosten van die tempelberg, aan de andere kant van de Kidronvallei.

Tussen twee haakjes, de afstanden waar we het hier over hebben zijn erg klein, in ieder geval voor Amerikaanse begrippen, waar we zulke uitgestrekte gebieden hebben. Van de tempelberg tot de Olijfberg is minder dan anderhalve kilometer, feitelijk slechts ongeveer één kilometer. Bij mij bestaat er geen enkele twijfel aan dat Abraham dat altaar op de Olijfberg bouwde rechtstreeks naar het westen uitkijkend op de tempelberg, waar 600 jaar later de tempel, Gods woonplaats, zou worden opgericht, en wat eens de plaats was van Gods huis, de hof van Eden. De tempelberg en de hof van Eden zijn dus één en dezelfde locatie. We zullen later zien waarom ik positief ben dat Abraham dat altaar waarop hij Isaak zou gaan offeren, daar bouwde.

De hof van Eden lag zeer zeker op een berg, omdat een rivier die daar zijn oorsprong had, zich in vier rivieren verdeelde, waardoor andere gebieden van water werden voorzien. En daar water zijn eigen niveau zoekt, liep het zeer zeker bergafwaarts vanuit Eden. En dit is niet de enige manier waarop Abrahams keuze van die plaats binnen het goddelijke patroon past.

Hier volgt een vraag voor u. Hoeveel altaren hadden een relatie met de tabernakel en de tempel? De meeste kerkleden zouden zeggen twee, omdat ze niet beseffen dat de tempel, de tabernakel en de hof van Eden er in feite drie hadden. Het eerste stond in het heilige: de eerste ruimte, aan de westzijde tegen de gordijnen die het afscheidden van het heilige der heiligen, het reukofferaltaar. Het tweede altaar stond onmiddellijk buiten de enige deur van het heilige aan de oostkant. Dit is het altaar waarop vele, vele, vele, vele offeranden werden verbrand en het staat tot op de huidige dag bij ons bekend als het koperen altaar.

Er was echter nog een derde altaar dat door de joden het "Miphkadaltaar" werd genoemd. Dit altaar lag 2000 el ten oosten van de tempel. 2000 El is ongeveer 1000 meter. In Jeruzalem, metend vanuit de tempel, brengt die afstand ons aan de andere kant van de Kidronvallei, bijna op één van de twee toppen van de Olijfberg. Ik wil wedden dat u niet wist dat de Olijfberg twee toppen had. Twee toppen, en in dit geval was het de zuidelijke top.

In de tijd van Christus lag er een brug bestaande uit twee bogen over de Kidronvallei en leidde rechtstreeks naar dat weinig bekende derde altaar. De brug werd gebouwd om het de priesters mogelijk te maken aan de overkant van de Kidronvallei te komen en te voorkomen dat de offeranden die ze droegen om op dat weinig bekende altaar te worden verbrand, verontreinigd zouden worden. Dat weinig bekende altaar is van aanzienlijk belang voor deze studie. Feitelijk gaat deze studie hierom draaien. Sommige commentatoren verwijzen naar het Miphkadaltaar als het altaar van de rode vaars.

Het Hebreeuwse woord "miphkad" komt in de Schrift in twee vormen voor die praktisch identiek zijn. Als Strongs nummer 4663 komt het één keer voor en als Strongs nummer 4662 komt het vier keer voor, waarvan slechts één keer in de betekenis van een plaats. We gaan deze twee plaatsen opslaan.

Nehemia 3:31 Verderop was bezig Malkia, de goudsmid, tot aan het huis der tempelhorigen en der handelaren, tegenover de Wachtpoort [Miphkad is vertaald met wacht.] en tot de bovenzaal aan de hoek.

Hier heeft hij het niet over het altaar zelf, maar de poort die naar het altaar, dat ook Miphkad werd genoemd, leidde. Met andere woorden het was de toegang tot dat altaar. Dat is de poort waar je doorheen ging om bij dat altaar te komen. De poort heeft dus dezelfde naam als het altaar — het Miphkadaltaar.

Hierna zullen we Ezechiël 43 opslaan. Ik denk dat u begrijpt dat we op dit punt in het boek Ezechiël in het Millennium verkeren, en we worden hier op de hoogte gebracht van het feit dat tijdens het Millennium als de tempel is herbouwd en de altaren weer op hun plaats zijn opgericht, het Miphkadaltaar er ook weer zal zijn.

Ezechiël 43:21 Vervolgens zult gij de stier van het zondoffer nemen en men zal hem verbranden op de daartoe bestemde plaats [alweer] van het huis, buiten het heiligdom.

Daar hebben we het woord "miphkad" alweer, nu als Strongs nummer 4662. We gaan dus inzien dat het Miphkadaltaar diverse verschillende namen had. We zullen er uiteindelijk wel drie of vier tegenkomen. Maar zijn technische naam is "het Miphkadaltaar", het derde altaar dat tot de tempel, de tabernakel en ook tot Eden behoorde.

Tussen twee haakjes Strongs nummer 4662 heeft een verscheidenheid aan toepassingen en de toepassing zal dus afhankelijk van de context ietwat veranderen, maar letterlijk betekent het "nummeren". Maar anderen zeggen "bestemd tot". Dit zijn letterlijke betekenissen. Het betekent ook "inspectie". Dit zou ons een aanwijzing moeten geven. Het betekent ook "rekruteren" zoals voor het leger. En het betekent ook "volkstelling", dat ligt heel dicht bij nummeren.

In alle gevallen suggereert het een oordeel. Bedenk dat David een volkstelling liet uitvoeren en hij ontving daarvoor een zwaar oordeel! Er is een verband hier, niet specifiek met David, maar er is een verband met het woord "volkstelling". Laten we Numeri 19 opslaan. We gaan daar lezen over het altaar van de rode vaars, het Miphkadaltaar. Misschien heeft uw Bijbel aan het begin van de hoofdstukken subtitels staan; in de mijne staat: "De reiniging van de onreine".

Numeri 19:1-9 De HERE nu sprak tot Mozes en Aäron: 2 Dit is het wetsvoorschrift, dat de HERE gebiedt: Spreek tot de Israëlieten, dat zij u een rode, gave koe [Statenvertaling: vaars] brengen, waaraan geen gebrek is, en die geen juk gedragen heeft. 3 En gij zult haar aan de priester Eleazar geven: dan zal men haar buiten de legerplaats [Onthoud deze woorden.] brengen en haar in zijn tegenwoordigheid slachten. [Het Hebreeuws duidt op alleen maar doden. Niet op villen en in stukken snijden!] 4 Dan zal de priester Eleazar met zijn vinger van haar bloed nemen en van haar bloed zevenmaal sprenkelen in de richting van de voorzijde van de tent der samenkomst. 5 Daarna zal men de koe voor zijn ogen tot as verbranden; haar huid, haar vlees en haar bloed zal men met haar mest verbranden. 6 En de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op de brandende koe werpen. 7 Vervolgens zal de priester zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot de avond onrein zijn. 8 Hij die haar verbrand heeft, zal zijn klederen in water wassen en zijn lichaam in water baden, maar tot de avond onrein zijn. 9 Dan zal een rein man de as van de koe verzamelen en buiten de legerplaats op een reine plaats nederleggen, ...

Onthoud dit omdat het een van de namen is die toegeschreven wordt aan het Miphkadaltaar — een reine plaats, niet aan het altaar zelf, maar aan het gebied waar het altaar staat — een reine plaats.

Numeri 19:9b ..., opdat zij voor de vergadering der Israëlieten bewaard blijve ter bereiding van het water der reiniging; het is een middel tot ontzondiging.

Dus er werd een jonge koe — een rode vaars — op dat altaar verbrand. Maar dat was niet alles wat er anders was in wat er op dit altaar werd geofferd en verbrand.

Er zijn negen verschillen tussen wat er op dit altaar werd verbrand en wat er op het koperen altaar werd verbrand. Verwar ze dus niet met elkaar, elk had zijn heel specifieke toepassingen.

1. Op het koperen altaar moest het dier mannelijk zijn. Op het Miphkadaltaar moest het vrouwelijk zijn.

2. Voor het koperen altaar moest het bij de ingang van de tabernakel aangeboden worden. Maar voor het Miphkadaltaar ging men direct langs de tabernakel. Ze gingen eraan voorbij.

3. Voor het koperen altaar moest de priester zijn handen op het offerdier leggen om het te identificeren met de persoon die het offer bracht. Dat werd met de vaars niet gedaan.

4. Het dier werd bij het altaar geslacht, niet bij het koperen altaar — ik bedoel dat het dier bij het Miphkadaltaar werd gedood.

5. Het bloed ervan werd op het altaar gesprenkeld — het Miphkadaltaar. Op het koperen altaar werd geen bloed gesprenkeld.

6. Voor het koperen altaar werd het offerdier gevild en in stukken gesneden. Het offer voor het Miphkadaltaar werd in zijn geheel verbrand.

7. Voor het koperen altaar werd er speciale aandacht geschonken aan de verbranding van het hoofd. Dit was niet het geval bij het Miphkadaltaar.

8. Voor het koperen altaar moesten de verschillende delen van het offer voordat ze werden verbrand, gewassen worden. Dat gold niet voor het Miphkadaltaar. Daar ging het offer er ongewassen op.

9. Het offer voor het koperen altaar werd binnen de legerplaats verbrand. Het offer voor het Miphkadaltaar werd buiten de legerplaats verbrand.

Zoals we hier in Numeri 19 zien, geldt er dus geen enkele van de specifieke punten voor het offer op het koperen altaar voor het offer op het Miphkadaltaar. Wat werd daar dan geofferd?

Ten eerste, en dat is het belangrijkste, was het een rode vaars zonder gebrek. Het had nooit een juk gedragen en was in elk opzicht maagdelijk. Het werd door de hogepriester levend naar de ander kant van de Kidronvallei gevoerd, via de brug naar het Miphkadaltaar, dat op de zuidelijke top van de Olijfberg was gesitueerd.

Daarna werd het op onceremoniële wijze gedood. Er werd een kleine hoeveelheid bloed opgevangen en daarna zevenmaal gesprenkeld in de richting van de tempel of tabernakel. Het dier werd daarna in zijn geheel verbrand zonder te worden gevild of op een of andere manier of vorm in stukken te zijn gesneden. Het werd er gewoon opgegooid. De vlammen consumeerden er elk deel van, inclusief de mest. Er werd niets buiten het vuur gehouden.

En terwijl het door de vlammen werd geconsumeerd, voegde de priester cederhout, hysop en scharlaken aan het geheel toe. Als het dier eenmaal compleet door de vlammen was verteerd, werd de as ervan verzameld, gemengd met zuiver water en, waarschijnlijk in dezelfde algemene locatie, apart gezet voor reinigingsriten, voor ontzondiging zoals er in vers 9 staat.

Er zijn dus heel veel verschillen, maar er werd nooit enig deel van in de legerplaats gebracht. (We zullen ons later op de legerplaats richten en de afmetingen daarvan.) Dit reinigingswater moest buiten de legerplaats worden bewaard en mocht nooit binnen de legerplaats worden gebracht.

Laten we Leviticus 4 opslaan. Hier vinden we de instructies voor de zondoffers die op het koperen altaar moesten worden gebracht. De reden dat ik hiernaar toe ga, is omdat er beschrijvingen zijn van vier zondoffers, waarin het hoofdonderscheid is wie de zonde beging. Verder zijn ze identiek. We zullen hier zien dat het alle verschil in de wereld uitmaakt, wie de zonde beging.

Leviticus 4:3 dan zal, indien de gezalfde priester zonde gedaan en daardoor het volk in schuld gebracht heeft, hij voor de zonde die hij begaan heeft, een jonge, gave stier [mannelijk] de HERE tot een zondoffer brengen.

Leviticus 4:13 Indien de gehele vergadering Israëls zonder opzet zonde gedaan heeft, en dit voor de ogen der gemeente verborgen is gebleven, en zij tegen één van al de geboden des HEREN iets gedaan heeft, dat niet gedaan mocht worden, en dus schuldig geworden is,

Daarna wordt hetzelfde gedaan als gedaan werd met het zondoffer voor de priesters. Dit zijn de enige twee zondoffers die gedeeltelijk op het Miphkadaltaar worden verbrand.

Leviticus 4:8-10 En al het vet van de stier [God beschrijft aanwijzingen voor dit offer. Dit offer wordt in stukken gesneden.] van het zondoffer zal hij eruit nemen: het vet dat de ingewanden bedekt, en al het vet dat op de ingewanden ligt; 9 en de beide nieren en het vet dat daaraan zit, dat aan de lenden zit, en het aanhangsel aan de lever, dat hij met de nieren moet wegnemen, 10 zoals het weggenomen wordt van het rund van het vredeoffer; en de priester zal het in rook doen opgaan op het brandofferaltaar.

En dan, te beginnen in vers 11, komt de instructie wat er met de rest gedaan moet worden.

De stier voor het zondoffer werd dus in stukken gesneden. De delen werden gescheiden. Een deel ervan ging naar het koperen altaar en de rest ging naar het Miphkadaltaar. En daar werd het volledig verbrand. Alleen voor die twee zonden. Tussen twee haakjes, iets van het vlees van zondoffers werd normaal aan de priesters gegeven, zo werd het een gave van God aan hen voor het werk wat zij doen. Van deze twee zondoffers kregen ze echter niets. Als het eenmaal in stukken was gesneden en het andere deel naar het Miphkadaltaar was gebracht, werd alles wat daar was gebracht, volledig verteerd. Ze kregen hier dus niets van.

Tussen twee haakjes ik weet niet of u hierover hebt nagedacht, maar deze twee zondoffers — de ene voor de priester en de andere voor de gehele vergadering — in welke richting ging het vlees ervan terwijl het over de brug werd gebracht? Het ging weg van God. Dat was een symbolische manier van God om te zeggen: "Ik heb hier werkelijk een afschuw van, omdat zij zich van Mij hebben afgewend." Ik denk dat er geen verontschuldiging bestond voor een priester om op die manier te zondigen.

Laten we dit nog een beetje uitdiepen. Ik weet niet of u het plaatje al voor ogen hebt. Maar daar het heilige der heiligen als Gods woonplaats werd beschouwd en het verzoendeksel Zijn plaats van oordelen, werd ieder symbolisch ritueel dat aan de priesters was opgedragen uit te voeren, pal voor het oog van God uitgevoerd, pal voor de oostpoort van de tabernakel en de tempel. Hij sloeg met andere woorden de gehele voorstelling gade. We gaan later nog wat meer naar dit altaar kijken. We komen erop terug, omdat het te belangrijk is om het hierbij te laten, maar dit moet waarschijnlijk wachten tot in de derde preek.

Het Miphkadaltaar is werkelijk een belangrijk altaar, maar we gaan wat verder kijken naar het ontwerp van de hof van Eden zelf, en het drievoudige ontwerp van de tabernakel en de tempel. Kijkend vanuit het oosten naar het westen, dus van voor naar achter. Laten we beginnen met de voorhof die buiten de oostpoort en het heilige en heilige der heiligen ligt.

In samenhang met de hof van Eden fungeerde het land van Eden zelf als de voorhof. De hof van Eden was de legerplaats. Ik ga nu de "legerplaats" nog niet beschrijven. Dat komt later en wordt heel belangrijk. "Legerplaats" was een woord dat in de tijd van het Oude Testament werd toegekend aan een gebied dat de tabernakel omgaf. Maar de term bleef in gebruik bij de tempel tot in de dagen van Jezus toe. In feite gebruikt Paulus hem later ook, kijk maar in Hebreeën 13. De term "legerplaats" werd nog steeds gebruikt. Het is een specifiek gebied in de omgeving van de tempel.

In Hebreeën 9:2 vermeldt Paulus de voorste tent van de tabernakel, het deel dat wij het heilige noemen. En daarna de tweede tent, het deel dat wij het heilige der heiligen noemen. Bedenk dat we zowel in Genesis 2:9 als in Genesis 3:3 zien dat de boom des levens en de boom der kennis van goed en kwaad in het midden van de hof waren. Die woorden "in het midden van de hof" zijn het equivalent van het heilige der heiligen van de tabernakel en de tempel.

Daar wandelde God. Hij wandelde in het midden van de hof. Dat was Zijn huis en zowel de boom des levens als de boom der kennis van goed en kwaad waren in die hof. En zoals ik u eerder zei, speculeerde ik dat ze naast elkaar stonden, zodat er voor Adam en Eva een duidelijk keus beschikbaar was.

Het midden van de hof en het heilige der heiligen waren parallellen van elkaar. We zouden ons kunnen afvragen hoe nauwgezet God, in vergelijking met de hemel, het patroon van het hemelse huis navolgde op aarde. Ik heb u reeds één plaats laten zien. Hebreeën 12:22 laat zien dat de hemel een berg Sion kent. Ik zal u nog een plaats geven voordat we naar een andere in Genesis 3:24 gaan. Wat komt in dat vers aan de orde? Cherubs. Daar was ik op uit. Overal waar we God vinden, zijn er ergens in de nabijheid van Zijn huis, of functioneren in een officiële hoedanigheid, zoals waar we het nu over hebben, cherubs rondom Hem. Laten we Ezechiël opslaan om twee of drie getuigen te krijgen.

Ezechiël 1:4-5 En ik zag en zie, een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk met flikkerend vuur en omgeven door een glans; daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal. 5 En in het midden daarvan was wat geleek op vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens,

Ezechiël 1:10 En wat hun aangezichten betreft, die geleken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een mens en dat van een leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht van een arend.

Nu naar hoofdstuk 10. Ezechiël beschreef hier cherubs.

Ezechiël 10:19-20 De cherubs hieven hun vleugels op, onder het heengaan verhieven zij zich voor mijn ogen van de grond, en de raderen met hen. Bij de ingang van de Oostpoort van het huis des HEREN hielden zij stil, en de heerlijkheid van de God van Israël was boven over hen. 20 Dit was hetzelfde wezen, dat ik gezien had onder de God van Israël aan de rivier de Kebar, en ik begreep, dat het cherubs waren.

Ezechiël zag in hoofdstuk 1 blijkbaar God op Zijn hemelse triomfwagen en Ezechiël zag dit in een visioen. Hij zag God en ook de cherubs die bij God betrokken zijn. Het lijkt erop dat zich een patroon ontvouwt, dat waar God ook gaat in deze hoedanigheid, de cherubs er ook zijn.

Openbaring 4:1-2 Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. 2 Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en iemand was op die troon gezeten.

Openbaring 4:6-7 En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. 7 En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk.

Wat ik wil overbrengen is het volgende: De cherubs zijn zo nauw betrokken bij God, dat als we Hem in een luisterrijk plaatje zien zoals in deze beelden, waar Hij dan ook maar mag zijn, daar zijn zij ook. Ze waren ook in Eden in de hof van Eden, bij Hem.

Er is dus een berg Sion in de hemel en toen God in die hoedanigheid naar de aarde kwam, bracht Hij de cherubs mee, om Hem gezelschap te houden, denk ik. Hij had dus iemand om mee te praten. Ik weet het niet zeker. Maar ze zijn er. Op de ene plaats zien we ze bij de troon in de hemel en op de andere plaats zien we ze door het universum schieten op weg om het een of ander te doen. En we zien ze op nog meer plaatsen, evenals hier in Eden.

Lijkt het er niet op dat de cherubs rechtstreeks betrokken zijn bij de tegenwoordigheid van God, in het bijzonder voor wat betreft Zijn troon, waar die zich dan op enig moment ook maar mag bevinden?

Het koperen altaar van de tabernakel en van de tempel stond pal buiten de oostelijke toegang. Had de hof ook zoiets? Het antwoord daarop is: "absoluut". Het stond net buiten het midden van de hof en buiten wat Paulus in Hebreeën 9:2 "de voorste" noemde. Maar toch komt dat deel van de hof overeen met de voorhof van de tabernakel. Bedenk dat Adam en Eva uit de hof werden gegooid.

Genesis 4:3-5 Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten der aarde aan de HERE een offer; 4 ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, 5 maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok.

Dit is de eerste plaats in de Bijbel waar over offeranden wordt gesproken. Maar ik denk dat we hieruit kunnen opmaken dat Adam en Eva ook offeranden brachten. Er staat niet dat Kaïn en Abel een altaar moesten bouwen, het was er al. Ze gingen erheen. Adam en Eva hadden enkele van de verantwoordelijkheden van ouders vervuld door Kaïn en Abel zowel mondeling als door voorbeeld te instrueren betreffende hun verplichtingen jegens God.

Ik zeg dit dus omdat in de manier waarop de offeranden van Kaïn en Abel worden geïntroduceerd, er in het verhaal een achtergrond van hun begrip wordt verondersteld. Met andere woorden het brengen van offers was niet iets nieuws voor hen. Daarnaast kunnen de woorden "na verloop van tijd" ook vertaald worden met "ten einde van enige dagen" zoals in de Statenvertaling. [De woorden "van enige" komen niet in het Hebreeuws voor, maar zijn door de vertalers toegevoegd.] De woorden "ten einde dagen" kunnen duiden op "een vastgestelde tijd". Sommigen hebben gespeculeerd dat dit zelfs naar een Heilige Dag zou kunnen verwijzen, een wekelijkse sabbat, of zoiets. Met andere woorden het was iets dat vastgesteld was om te doen en zij kwamen om het te doen.

Hun offeranden zouden dus binnen het land van Eden hebben plaatsgevonden, maar buiten de hof. Bedenk dat ze geen toestemming hadden daar binnen te gaan. Dus binnen het land van Eden, maar buiten de hof, evenals de offeranden buiten de tabernakel en de tempel werden gebracht, maar binnen de voorhof.

Ik zal hier snel doorheen gaan, maar het is toch wel interessant.

Genesis 4:6-7 En de HERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? 7 Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.

Dit kan op u overkomen alsof dit niets vandoen heeft met iets van wat we vandaag hebben doorgenomen. Toch doet het dat wel, zelfs in sterke mate. Het is heel belangrijk voor wat er daarna volgt, vanwege de plaats van verschillende punten die samenhangen met het onderwerp dat we hier behandelen.

Ondanks het feit dat Kaïn het absoluut bij het verkeerde eind had in wat hij deed, en boos was omdat zijn offerande niet werd geaccepteerd, zei God iets tot hem dat in feite positief is. "Moogt gij het [uw gelaat] niet opheffen, indien gij goed handelt?" Daarna voegt Hij eraan toe: "Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur." Dat lijkt een beetje overbodig. Waarom? Omdat Kaïn reeds "niet goed" had gehandeld.

Maar was er iets dat hij op dat moment zou kunnen doen? Bedenk dat dit een doorgaande gebeurtenis is. Was er op het moment dat dit plaatsvond, iets dat hij op dat moment zou kunnen doen, dat door God zou worden goedgekeurd, iets dat goed zou zijn? Bedenk dat Hij hem dat vroeg. Als je iets doet en je doet goed, dan zul je aangenomen worden.

Wat was de aanleiding tot dit hele gebeuren? Zijn zonde was de aanleiding tot deze dialoog. In dit gesprek lag zonde niet als een belager aan de deur. Zonde had zich reeds gemanifesteerd, deze was reeds aanwezig. Maar God zei dat er iets aan de deur lag. Dat is iets dat met zonde vandoen heeft.

Laten we even aandacht schenken aan de zonde van Adam en Eva, omdat deze zal helpen om dit hier uit te leggen. Na hun zonde, was hun denken veranderd en ze wisten dat ze naakt waren. Die naaktheid was voor hen een aanduiding dat ze inderdaad hadden gezondigd. Wat deden ze dus om zich te bedekken, om hun schaamte te verbergen? Daar stond een vijgenboom binnen bereik en ze namen wat bladeren van de vijgenboom en probeerden hun schaamte daarmee te bedekken. Bladeren van vijgenbomen zijn goed om vijgenbomen te bedekken, maar ze zijn helemaal niet goed om zonde te bedekken.

Wat deed God dus? "Wie zei u dat u hebt gezondigd, of dat u naakt was?" Ze gaven elkaar en Satan de schuld. Wat deed God? Hij bedekte hen, is het niet? En wat deed Hij om hen te bedekken? Hij doodde een dier — vergoot bloed en bedekte hen met de huiden. Hij maakte een bedekking voor hen. Het is interessant dat er staat dat Hij die maakte. Denkt u dat ze daar spiernaakt moesten blijven staan terwijl Hij die dingen maakte om hun verlegenheid goed tot hun te laten doordringen? Ik weet het niet. Maar dat deed Hij. Hij vergoot bloed en bedekte hen daarna met de huiden van een dier.

God zei in dit geval, dat als je niet goed handelt er een zondoffer aan de deur ligt, omdat ze dat nodig hadden — een zondoffer. Als u niet goed zou handelen, zou u een zondoffer nodig hebben. Dat is wat Hij in feite tot hen zei: "Als u zondigt, ligt er een zondoffer aan de deur."

Dit woord "liggen" brengt heel wat tot uitdrukking. Bij elkaar genomen is het een ingewikkelde verklaring. Sommige vertalers [in het Engels] zullen zeggen dat zonde "hurkt", niet ligt, maar aan de deur hurkt, omdat zij dat opmaken uit de betekenis van het woord en de context waarin zich dat bevindt.

Waarom zouden zij "hurkt" zeggen, wat tussen twee haakjes een goede, redelijke vertaling is? Omdat het zondoffer, zoals de bewoordingen daar zijn, de indruk geeft dat het onder een geweldige last gebukt gaat, en het is uitgeput — alsof het iets draagt waarvan het nodig af moet. U kunt dit in uw aantekeningen schrijven: God bood Kaïn een offer aan dat verbrand moest worden, dat gedood en verbrand moest worden.

Hier is de vraag die ik voor u heb, daar God hem vergeving en genade aanbood, zodat hij van deze straf die op hem gelegd werd, verlost kon worden. Over welk altaar, het altaar bij de deur, had Hij het? Was dat het koperen altaar dat net buiten de ingang tot het binnenterrein van Eden lag, of is er een mogelijkheid dat de deur waar God naar verwees, de deur was tot het gehele land van Eden, die een parallel zou zijn met het Miphkadaltaar? We zullen, hopelijk, zo God het wil, op de Laatste Grote Dag, meer gaan onderzoeken over dit altaar en de betekenis ervan en nog andere dingen betreffende de tempel en de tabernakel.



Loading recommendations...