Feast: Onze barmhartige en trouwe Voorziener

#FOT0812NL

Given 21-Oct-08

description: (hide)

John Ritenbaugh gaat in op wie de geadresseerden in 1 Petrus 2:9 zijn en schenkt aandacht aan het concept van (fysieke of geestelijke) identiteit. Daarbij beweert hij dat met een gevoel voor identiteit de studie van bijbelse geschiedenis en profetie heel opwindend, sprankelend en interessant wordt. Jozefs nakomelingen hebben op vooraan gestaan op het gebied van overweldigende internationale wereldmacht. Jezus voorspelt dat deze allianties en verdragen een gevaarlijke wereld zullen creëren als de natuurlijke hulpbronnen beginnen te verminderen. Als terroristische activiteiten toenemen zal het "big brother" toezicht door regeringsinstanties individuele vrijheden in gevaar brengen, waarbij de voorspellingen van Orwell in zijn boek 1984 in het niet zullen zinken. We moeten de ervaringen, zowel de slechte als de goede, van het oude Israël blijven doornemen om ons te leiden op onze geestelijke pelgrimstocht naar ons Beloofde Land en daarbij Deuteronomium als ons fundament gebruiken, en die kennis inprenten en gebruiken om de relatie met de almachtige God uit te bouwen. Bij het naderen van het einde van onze geestelijke tocht zullen de moeilijkheden exponentieel toenemen waardoor we gedwongen zullen worden uit geloof te leven, een ijzeren zelfbeheersing te ontwikkelen bij het het hoofd bieden aan beangstigende uitdagingen evenals dat bij onze voorvaderen het geval was toen ze het land van de Amorieten naderden. In al onze beproevingen zal God ons trouw zijn. Behoud zal geen collectieve zaak zijn, maar zal afhankelijk zijn van ons eigen niveau van geloof zoals zich dat ontwikkelt door onze dag-tot-dag intieme relatie met God in afstemming op Zijn wil. We moeten niet zoals veel van onze voorvaderen uit de oudheid, bezwijken voor de angst voor het hier en nu, en gaan murmuren en klagen, en onbeschaamd en uitdagend gaan argumenteren met God, zodat we de volle toorn van God over ons zullen uitgestort krijgen (de doodstraf en gevangenschap). Zelfs al toont


transcript:

We gaan deze preek beginnen in 1 Petrus 2:9-10. Het is duidelijk aan wie Petrus schrijft.

1 Petrus 2:9-10 Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: 10 u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.

Een begrip van geschiedenis is belangrijk voor iedere generatie, omdat dit een gevoel van identiteit geeft. Als u weet wie u bent en waar u vandaan kwam, zal het u gemakkelijker afgaan aan de weet te komen wat u behoort te doen. Iemand zonder identiteit is als iemand zonder geboortebewijs, zonder naam, zonder adres of zonder familie. Als we geen historische wortels hebben, worden we als amaranten die alle kanten uitgeblazen worden en nooit op hun bestemming aankomen. Dit lijkt sterk op hen die zonder doel rondzwerven, over wie ik eerder sprak. Zij weten in hun leven echt niet wie ze zijn.

De cynici beweren dat al wat we van de geschiedenis kunnen leren is, dat we er niets van leren. Een groot deel van de Bijbel is geschiedenis, maar de bijbelse geschiedenis is allesbehalve saai voor hen die er intens in geïnteresseerd zijn. Het is een levend drama, levende woorden die ons over God onderwijzen en die ons bemoedigen te gehoorzamen en van Zijn zegeningen te genieten. Er is geen enkel boek dat eigentijdser is dan de Bijbel. Iedereen moet deze belangrijke les leren. Mozes schreef levende woorden waaruit wij onze plaats in de geschiedenis kunnen leren.

Laten we teruggaan in de tijd naar Genesis 11, naar een andere opwindende periode in de geschiedenis.

Genesis 11:2-4 Toen zij oostwaarts trokken, vonden zij een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden. 3 En zij zeiden tot elkander: Welaan, laten wij tichelen maken en die goed bakken. En de tichel diende hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 Ook zeiden zij: Welaan, laten wij ons een stad bouwen met een toren, waarvan de top tot de hemel reikt, en laten wij ons een naam maken, opdat wij niet over de gehele aarde verstrooid worden.

Dit heeft betekenis voor onze tijd en dat komt uitgerekend door de tijden waarin we leven. We moeten voeling krijgen met wat er in Babel gebeurde. We leven in een tijd van grote technologische ontwikkeling door de mens. In feite leven we, voor zover we weten, in een tijd die in de geschiedenis van de mens zijn weerga niet kent. Elektronische technologie geeft de toon aan en maakt de wereld schijnbaar kleiner en brengt de mensen zodoende dichter bij elkaar.

Wij wonen in het Gemenebestland Engeland en in de Verenigde Staten van Amerika — de natie die de wereld leidt in het bereiken van de dingen die in deze tijd plaatsvinden. Kijk eens naar een aantal verzen in Deuteronomium 33 die hierop slaan. Deuteronomium 33 is, wat we zullen noemen, Mozes' profetisch vooruitzicht op wat er binnen de Israëlitische natie zal gaan plaatsvinden. We zullen beginnen in vers 13. Luister naar deze woorden.

Deuteronomium 33:13-17 Van Jozef zeide hij: Zijn land zij door de HERE gezegend met de kostelijkste gave des hemels, met de dauw, en met de watervloed die beneden ligt; 14 met de kostelijkste gave, die de zon voortbrengt, en met de kostelijkste gave, die de maan doet uitspruiten; 15 met het uitnemendste der aloude bergen, 16 en met de kostelijkste gave der eeuwige heuvelen, en met de kostelijkste gave van de aarde en haar volheid; met het welbehagen van Hem, die in de braamstruik tegenwoordig was; [En wat misschien wel de allergrootste zegen is!] dat moge komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders. 17 De eersteling zijner runderen is zijn [Jozefs] trots en diens horens zijn horens van een woudos [Hier hebben we een plaatje van kracht, van internationale macht.]; daarmee zal hij [Jozef] de volken stoten, alle einden der aarde. Dit zijn de tienduizenden van Efraïm en dit zijn de duizenden van Manasse.

Jozef stoot momenteel de bevolking van de wereld. Of dat nu door economische macht is, of militaire macht, of wat voor macht dan ook, Jozef doet iets. Hij werkt, nu we bij de tijd van het einde aankomen, aan het herordenen van de naties.

Snelle transportmiddelen voegen hier het nodige aan toe en dragen eveneens bij aan het geprofeteerde "heen en weer lopen", wat de letterlijke betekenis is van het woord "naspeuren" in Daniël 12:4. Er zijn internationale verbanden tussen politieorganisaties, universiteiten en economische systemen, die samenwerking voor wederzijds voordeel propageren. Dit is in principe hetzelfde als wat er in Genesis 11 plaatsvond.

Naties zijn niet langer volledig soeverein en op zichzelf staand zoals dat eens het geval was. Elke natie zou graag zijn onafhankelijkheid willen behouden, maar ze zoeken uit noodzaak naar overeenkomsten met elkaar om de economische, militaire en politieke druk van het systeem van deze inkrimpende wereld te overleven. In plaats daarvan vormen zich unies van naties, zoals de Noord-Amerikaanse Unie, de Europese Unie en de Mediterrane Unie. Nog een voorbeeld: Er vormt zich momenteel een Oriëntaalse Unie en een Moslim Unie. Bijbels kennen we ze als "het Beest", de koning van het zuiden, de koning van het noorden en het leger Gods van Joël 2.

Dat is niet het enige wat er gebeurt. We zien in Mattheüs 24 dat Jezus een aantal dingen profeteerde. Jezus profeteerde over een heel gevaarlijke wereld die vlak voor Zijn wederkomst tot ontwikkeling zou komen, en daarom zegt Hij in Mattheüs 24:21-22 het volgende.

Mattheüs 24:21-22 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. 22 En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort.

Hier hebben wij mee te maken en er zijn veel aanwijzingen die erop duiden dat we heel dichtbij het begin van deze ontwikkeling komen. De druk der tijden wordt reeds zwaar bij het zwakker worden van de economieën van de wereld. Historisch gezien is dat altijd een voorloper van oorlog geweest. Dat ligt niet ver meer in het verschiet. Oorlogen worden altijd gevoerd over een bepaalde vorm van rijkdom. Eén daarvan is olie. In deze tijd wordt water één van de grote kwesties van rijkdom waarover gevochten kan worden.

De wereld krijgt een tekort aan water dat geschikt is om te drinken en voor landbouwdoeleinden. Er zijn reeds mensen die voorspellen dat er in veel delen van de wereld oorlogen gevoerd zullen worden over water. Deze dingen zullen angstige tijden teweegbrengen, omdat leiders in zulke omstandigheden altijd kijken naar individuen en groepen die ze de schuld kunnen geven en kunnen gebruiken om zich tegen af te zetten. Nogmaals, de geschiedenis heeft ons laten zien dat mensen die zichzelf "christenen" noemen — of ze dat nu werkelijk waren of zijn — historisch gemakkelijke doelen zijn geweest.

Twee punten zijn hier van bijzonder belang als we over deze tijden nadenken. Eén punt is dat het toezicht op individuele Britse en Amerikaanse burgers door regeringsinstanties zeer sterk is toegenomen, zodat het nu praktisch op het niveau staat dat in het boek "1984" en zijn beeldspraak van "Big Brother" werd geprofeteerd.

Het tweede is dat beetje bij beetje de wetten betreffende de bevoegdheden van de politie en burgerrechten geleidelijk aan dusdanig veranderd zijn dat in de Verenigde Staten nu iedereen gevangen kan worden gezet en voor onbeperkte tijd kan worden vastgehouden op de verdenking van de politie dat iemand betrokken is bij subversieve activiteiten. Het punt waar het hier om draait is vervat in de woorden "voor onbeperkte tijd". Dat is net zo lang als zij bepalen. Het is reeds vastgelegd dat het kan gebeuren. We hoeven nu alleen nog maar op de omstandigheden te wachten.

Jeremia 30:5-6a Want zo zegt de HERE: Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil. 6 Vraagt toch, ziet, of een man baart; ...

Dat zou werkelijk vreemd zijn. Hij beschrijft hier iets dat op soortgelijke manier vreemd is en heel wat gevaarlijker.

Jeremia 30:6b-7a ...; waarom zie Ik iedere man met zijn handen aan zijn heupen als een barende en heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen? 7 Wee, want groot is die dag, zonder weerga; ...

We gaan af op een tijd zoals er nooit eerder is geweest. Zelfs de dagen van Noach zijn niet vergelijkbaar met wat er voor ons ligt. Ik weet niet hoe dicht we er bij zijn. Niemand weet hoe dicht we er bij zijn, of hoe ver we reeds op weg daarnaar toe zijn gevorderd. We weten slechts dat we aanwijzingen zien in dingen die ons doen denken dat ze die richting uitgaan.

Jeremia 30:7 Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden.

Ik wil hiermee zeggen dat we dicht in de buurt zijn van de tijd die heel wat angst in ons kan voortbrengen, ondanks het feit dat we intellectueel heel goed weten dat God belooft Israël te verlossen, en Hij belooft ook Zijn kerk te verlossen. Maar werkt die kennis ook in ons? Dat is het punt waar het om draait. Zullen we het gebruiken?

De kennis is er. Daar heb ik geen enkele twijfel over, maar toen Israël aan het eind van het tweede jaar het Beloofde Land naderde, hadden zij de kennis. God zei: "Daar is het land", maar zij gaven daar geen gehoor aan. Willen wij hen nadoen of willen wij meer handelen in de trant van wat de tweede groep Israëlieten achtendertig jaar later deed? Inderdaad, wij willen dat laatste, omdat zij zich onderwierpen. We zullen daar straks nog meer over zeggen.

Laten we naar het Nieuwe Testament gaan, naar de brief aan de Romeinen, naar een ander heel bekend schriftgedeelte om verder te gaan met het leggen van een fundament. Dit specifieke schriftgedeelte is een schriftgedeelte waar we op willen voortbouwen.

Romeinen 15:4 Al wat namelijk tevoren geschreven is [duidend op die dingen in het Oude Testament], werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.

De uitdaging is: welke groep Israëlieten zullen wij gaan volgen?

Er bestaan heel wat parallellen tussen ons, de kerk, en de Israëlieten. Dat is één reden dat ik met 1 Petrus 2 begon, omdat God in het boek Deuteronomium praktisch dezelfde woorden tot Israël sprak, dat zij een uitverkoren natie waren, een bijzonder volk, heilig voor de Here.

Hij zette ook ons apart zodat we weten welke positie we voor Hem innemen, maar het ligt aan ons om uit geloof te leven. Om dat geloof te ondersteunen heeft Hij de ervaringen van Israël, de geschiedenissen van Israël, laten vastleggen in Zijn woord zodat wij daarop kunnen terugkijken. Niet alleen op Deuteronomium, maar op alles, omdat er allerlei omstandigheden waren waarin Israël in haar relatie met God kwam te verkeren. God liet dat allemaal getrouw opschrijven, zodat wij zouden weten hoe Hij handelde en reageerde in relatie met wat zij deden.

We moeten nooit vergeten dat God Zichzelf openbaart door Zijn woord en door Zijn handelingen. Beide zijn in het Oude Testament vastgelegd.

"Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus [Statenvertaling: woord Gods]." Daarom zegt God ons dat wat er in het Oude Testament werd opgeschreven bedoeld is om ons geloof op te bouwen, zodat wij uit geloof zouden leven en hoop zouden hebben.

Eén commentator noemde Deuteronomium "de langste afscheidstoespraak in de geschiedenis van de wereld". En dat is het. Het kostte Mozes dertig dagen om hem uit te spreken! Zelfs wij zouden moe worden om daarnaar te luisteren, maar hij verdeelde die toespraak over dertig dagen. Hij schreef een deel op en maakte die daarna in de vorm van een preek bekend. We zien in het boek Deuteronomium preken — de essentie van de preken die hij aan die mensen gaf. Het kan zijn dat hij elke keer heel wat langer sprak dan het ons zou kosten om welk hoofdstuk dan ook te lezen. Het waren preken en God bewaarde voor ons de essentie van wat Mozes zei, omdat het belangrijk was voor Gods doel dat we begrijpen wat Mozes tot de Israëlieten zei, en dat we hun successen en mislukkingen begrijpen.

Het punt van "angst en geloof" past helemaal in de manier waarop God Zich, door Mozes, bij het allereerste begin tot Israël richtte. Wat Hij bij het allereerste begin zegt, is het fundament waarop de hele rest van het boek Deuteronomium is gebouwd. Alles komt voort uit wat hij in hoofdstuk 1, hoofdstuk 2 en daarna in hoofdstuk 3 vastlegde.

We gaan naar Deuteronomium 1. Ik ga enkele dingen herhalen waar Richard doorheenging. Ik wist niet wat hij had voorbereid en hij wist niet wat ik had voorbereid. Ik ga dus vol vertrouwen hiermee verder, daar God blijkbaar wil dat we sommige delen opnieuw horen. Ik doe het niet op de manier waarop Richard het deed. Ik heb mijn eigen manier en hij heeft zijn eigen manier. Ik zal waarschijnlijk enkele punten aanstippen die hij niet aanstipte. We zullen beginnen in vers 6 en lezen tot en met vers 8.

Deuteronomium 1:6-8 De HERE, onze God, heeft tot ons bij Horeb gesproken: gij zijt lang genoeg bij deze berg gebleven; 7 begeeft u op weg, breekt op, trekt naar het gebergte der Amorieten en naar al hun naburen, in de Vlakte, op het Gebergte, in de Laagte, in het Zuiderland en aan de zeekust, — het land der Kanaänieten, en de Libanon tot aan de grote rivier, de Eufraat. 8 Zie, Ik heb dat land tot uw beschikking gesteld; trekt er binnen en neemt bezit van het land, waarvan de HERE aan uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nakroost geven zou.

We moeten nooit vergeten dat "de rechtvaardigen uit geloof zullen leven" en daarom zal er kennis van God en Zijn manier en van Zijn woord gebruikt moeten worden. Dat is ook een vaststaand feit en we zullen de kennis vervat in Deuteronomium gebruiken om in een fundament te voorzien voor onze relatie met God. Dat is precies wat Hij wil. Het is het fundament van de relatie — een relatie gebaseerd op een leven uit geloof, als we dat maar willen doen.

Het is ook een vaststaand feit dat, zoals Jezus Zelf getuigt, het christen-zijn moeilijk is. Hij zei: "eng [moeilijk] is de poort en smal de weg". Met andere woorden die weg zet ons onder druk. Die weg staat ons geen vrijheden toe die de wereld schijnt te hebben. Maar daar zit een goede reden achter en die is dat als we onder druk gezet worden en onze vrijheden worden beperkt, er een christen geschapen zal worden die in het Koninkrijk van God zal zijn.

De menselijke natuur wil alle kanten uit kunnen en zal zo ver gaan als zijn eigenaar zal toestaan. Maar we moeten ons beheersen zodat we binnen de grenzen blijven. Spreuken 22:6 zegt: "Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken." Dit kan beter worden vertaald met "versmal de wegen waarop de knaap mag gaan". Dat doet God met ons. Hij versmalt onze wegen zodat wij in de richting gaan die Hij wil. Maar we zullen uit geloof moeten reageren en Hem vertrouwen dat dit de weg is die Hij ons wil doen gaan.

Denk eraan dat heel veel psalmen gaan over hoe de auteurs ervan in wanhopige omstandigheden omgaan met hun angsten, en veel van de verhalen van de Bijbel gaan over oorlogvoering, vervolging en zelfs martelaarschap van de helden uit sommige van die verhalen. Angst is niet ongewoon in het leven van een christen. Begrijp dat. Het is niet ongewoon om angstig te zijn.

God vertelt dat de 38-jarige reis van Sinaï naar de grens van het Beloofde Land niet gemakkelijk was. Toen de tweede groep bij de grens ervan aankwam, moesten ze nog steeds het thuisland van de Amorieten doortrekken voordat ze het land konden binnengaan. Ik wil hieruit het volgende aan de orde stellen. Hoe slecht de woestijn ook was, het treffen van de Amorieten was erger. Met andere woorden toen zij het einde van de tocht naderden, namen de problemen in intensiteit toe. Daarom begon ik op de manier waarop ik dat deed, daarom begon ik in Jeremia 30 om te laten zien dat we op een tijd afgaan die de ergste in de menselijke geschiedenis zal zijn.

We komen aan het eind van onze reis naar het Koninkrijk van God, en de moeilijkheden nemen toe in intensiteit, en het leven uit geloof zal steeds belangrijker worden. Kijk er eens naar hoe verstrooid we zijn in vergelijking met destijds in de Worldwide Church of God, toen de meesten van ons leden waren en bijeenkwamen in gemeentes die vrij groot waren. Ik was pastor van een gemeente die uit 1200 mensen bestond en nu ben ik pastor van onder andere gemeentes die slechts uit twee mensen bestaan.

Geloof het of niet, ik gaf een begrafenispreek waar behalve de dode slechts één andere persoon bij aanwezig was, en dat was in het dichtbevolkte Orange County in Californië. Deze arme vrouw die stierf, was alleen in de wereld met uitzondering van één man. Ik gaf dus, net zoals ik nu voor u preek, de begrafenispreek. Ik wil hiermee dus zeggen dat de omstandigheden niet altijd hetzelfde zijn, maar er zijn algemene punten die in Gods woord hetzelfde zijn. Eén van die algemene punten is dat, als we bij het einde van onze pelgrimstocht aankomen, God de intensiteit van onze training en voorbereiding op het Koninkrijk van God gaat vergroten, omdat Hij er zeker van wil zijn dat we uit geloof zullen gaan leven.

In de korte preek probeerde ik slechts een heel klein beetje begrip van de macht die ons gegeven zal worden, aan u over te brengen. Om die macht te beheersen en op de juiste manier te gebruiken is een denken, een geest, nodig die zichzelf beheerst en niet in alle staten raakt door bitterheid, haat, zelfmedelijden, zichzelf vermaken of wat dan ook. Die geest zal gestuurd moeten worden op de manier waarin God behagen heeft en waarmee Hij instemt.

Het is nu de tijd waarin wij worden getest en nu we dus bij het einde aankomen, zullen die testen moeilijker worden. Dat is een belofte van Hem. Hij doet dat voor Zijn belang en tegelijkertijd voor ons belang. Hij wil op ons aankunnen. Hij schiep geestelijke wezens — engelen — en éénderde van die engelen werd ontrouw. Zelfs al waren ze uit geest samengesteld, toch bewezen ze dat ze niet vertrouwd konden worden.

U kunt zien dat Hij in zeker opzicht heel wat in ons heeft geïnvesteerd. Hij wil zeker zijn van Zijn investering in ons en daarom komt Hij in actie om ons te beschermen door ons toe te staan door een moeilijkheid heen te gaan waarin we uit geloof zullen moeten leven, of anders ... Dat betekent niet dat we dat volmaakt zullen doen, maar Hij wil zien wat onze reactie is. De angst is dus een werkelijkheid.

Ik wil nu Genesis 15:15-16 opslaan. God spreekt tegen Abraham en zegt hem wat er met zijn nageslacht staat te gebeuren.

Genesis 15:15-16 Maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan; gij zult in hoge ouderdom begraven worden. 16 Het vierde geslacht [Abrahams nakomelingen] echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol.

In Deuteronomium 1 kwamen we de nakomelingen van de Amorieten tegen. De Amorieten moeten een bijzonder slechte reputatie hebben gehad, dat ze echt een gemeen en boosaardig volk waren met een neiging tot wreedheid in oorlogvoering. En hier staat Israël nu aan hun grenzen en de ongerechtigheid van de Amorieten is erger dan het ooit geweest is. De maat was nu vol. Het was erger dan het ooit geweest was.

Let op wat Mozes in Deuteronomium 1:20-21 zei.

Deuteronomium 1:20-21 Toen zeide ik tot u: gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten, dat de HERE, onze God, ons geven zal. 21 Zie, de HERE, uw God, heeft het land tot uw beschikking gesteld, trek op, neem het in bezit, zoals de HERE, de God uwer vaderen, tot u gesproken heeft; vrees niet en wees niet verschrikt.

Mozes zegt hun: "Het land is reeds van jullie. Trek op en neem het in bezit." Maar zoals we vernamen gaat hij, om hen nog meer te bemoedigen, akkoord met hun suggestie om mannen uit te zenden om het land te verkennen, en als die mannen met hun verslag terugkeren zeggen alle twaalf in eerste instantie: "Het is een goed land." Het viel in de smaak, maar tien van hen kregen toch een andere mening.

Deuteronomium 1:26-32 Maar gij wildet niet optrekken en waart weerspannig tegen het bevel van de HERE, uw God; 27 gij mordet in uw tenten en zeidet: omdat de HERE ons haat, heeft Hij ons uit het land Egypte geleid om ons te brengen in de macht van de Amorieten en ons te verdelgen. 28 Waarheen trekken wij op? Onze broeders hebben ons het hart doen smelten met de tijding: de mensen zijn groter en langer dan wij, de steden zijn groot en hemelhoog versterkt, en ook hebben wij daar Enakieten gezien. 29 Ik zeide wel tot u: Beeft niet, vreest niet voor hen. 30 De HERE, uw God, die voor u uit gaat, Hij zal voor u strijden in overeenstemming met alles wat Hij voor uw ogen met u gedaan heeft in Egypte 31 en in de woestijn, waar gij hebt gezien, hoe de HERE, uw God, u droeg, zoals een man zijn kind draagt, op heel de weg die gij gegaan zijt, totdat gij op deze plaats gekomen zijt. 32 Doch ondanks dit woord geloofdet gij niet in de HERE, uw God,

Het is interessant dat God ons, zo zouden we kunnen zeggen, eerst een slecht verslag geeft — een verslag over mensen die tekortschoten en waarom zij tekortschoten. Zij schoten tekort omdat hun angst datgene wat zij over God, Zijn woord en Zijn beloften wisten, overheerste. Hun geloof schoot tekort.

Er bestaat geen twijfel aan dat een van hun argumenten om hun opstand te ondersteunen was, dat zij niet voor oorlog getraind waren. Dat is zeker waar, maar God brengt ons bijna altijd zover dat we situaties het hoofd moeten bieden waar we nog niet volledig voor zijn getraind. Hebt u er ooit op de volgende manier aan gedacht? Als u dit al eens eerder had meegemaakt en met succes het hoofd had geboden, en misschien wel vele keren met succes het hoofd had geboden, wat voor uitdaging zou er dan in liggen om zo'n situatie het hoofd te moeten bieden? Bitter weinig of in het geheel niet.

God stelt ons dus altijd voor een beproeving die wij formidabel genoeg vinden en waarvoor we vinden dat we niet zijn getraind, zodat er angst ontstaat en Hij kan zien of we die angst vanwege ons vertrouwen in Hem naast ons zullen neerleggen, dat ongeacht hoe moeilijk het ook lijkt, Hij ons er doorheen zal helpen.

Het kan zijn dat we gedurende de gehele periode van beproeving over de bal zullen struikelen, maar we komen aan de andere kant. Dat is het punt waar het om gaat. Geloof wordt opgebouwd in oefeningen waar het antwoord twijfelachtig is. Op die manier wordt het geloof geoefend. Het kan zijn dat het intellectueel niet in twijfel verkeert, maar het verkeert qua ervaringen in twijfel. Hij wil dat wij ervaren door dat probleem te gaan waarvan wij denken dat het te groot is, door een beroep op Hem te doen ons er doorheen te helpen en dan gaan we voorwaarts; misschien zelfs angstig maar toch gaan we. Dat is het belangrijke punt. We gaan en doen het.

Herinnert u zich nog het schriftgedeelte dat we zojuist in Romeinen 15:4 lazen — "opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden"? Geloof komt uit het horen. Ook begrip komt uit het horen. Ernaar streven om de voorbeelden na te volgen schaaft het geloof bij en maakt het volmaakt. Iedereen van ons moet dus deze vraag beantwoorden. Hebben wij de gave die God heeft gegeven, werkelijk geaccepteerd? De gave voor hen was het land. De gave voor ons is eeuwig leven in het Koninkrijk van God.

Het komt op mij over dat als we die gave niet echt hebben aanvaard, we onszelf, evenals de Israëlieten, van een rechtvaardiging zullen voorzien om niet voorwaarts te gaan. In ons denken is het dan geen werkelijkheid en dus bewijst de test dat het geen realiteit is op de manier waarop dat het geval zou moeten zijn.

Neem het volgende aspect in overweging. Gods gave aan ons is de toekomst, maar het is niet alleen maar onze toekomst, het is de Zijne. Denk hieraan vanuit Zijn zienswijze. Het is Zijn toekomst omdat Hij ons heeft geroepen, Hij heeft ons als Zijn kinderen verwekt en Hij wil die toekomst met ons delen. Als we Hem dus teleurstellen door onze angsten ons geloof te laten overheersen, nemen we in feite een deel van Zijn toekomst van Hem af. Vanwege de manier waarop Hij voor ons voelt, en we hebben in de preken heel wat voorbeelden gehad van hoe sterk Hij ons liefheeft, ben ik er zeker van dat Hem dat pijn doet. Het doet Hem pijn en het doet Hem verdriet als iemand die het zou moeten maken, zich afkeert door niet op Hem te vertrouwen.

Laten we vers 21 nog eens lezen.

Deuteronomium 1:21 Zie, de HERE, uw God, heeft het land tot uw beschikking gesteld, trek op, neem het in bezit, zoals de HERE, de God uwer vaderen, tot u gesproken heeft; ...

Het gaat om de woorden "de HERE, de God uwer vaderen". Ik denk hier natuurlijk aan Abraham, Isaak en Jakob. Liet God het bij Abraham, Isaak of Jakob ooit afweten? Dat deed Hij niet, omdat het niet in Zijn natuur ligt het te laten afweten. Maar zij zijn voorbeelden voor ons dat God altijd opkomt voor hen die op Hem vertrouwen, en Abraham, Isaak en Jakob deden dat.

Kunt u zich indenken hoe moeilijk het voor Abraham, Isaak en Jakob kan zijn geweest om zich de vervulling van de beloften die hun werden gedaan voor ogen te stellen? Zij leefden niet in het soort omstandigheden waarin wij leven, waarin het naar mijn idee waarschijnlijk gemakkelijker is om ons een wereld voor ogen te stellen die veel schitterender en volmaakter is dan de wereld waarin wij leven, omdat vergeleken met waar zij in leefden, hun wereld in bepaalde opzichten vrij goed was. We zouden in staat moeten zijn ons dingen in die trant veel beter voor ogen te stellen. Maar nogmaals, het verslag — Gods woord — laat zien dat zij desondanks volhardden. Zij boden hun angsten het hoofd. Waarom zouden wij onze angsten dan niet het hoofd kunnen bieden?

Laten we een ander heel bekend schriftgedeelte opslaan in het Nieuwe Testament. We gaan naar 1 Corinthiërs 10, dat qua structuur sterk lijkt op Romeinen 15:4.

1 Corinthiërs 10:11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.

1 Corinthiërs 10:13 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt.

God verandert nooit. Hij speelt geen vuile spelletjes met de emoties en het begrip van mensen. Hij legde Israël met deze uitdaging niet een te zware last op, en daarom hebben we een voorbeeld van hun ervaringen om bij te dragen aan ons geloof. God zal trouw zijn jegens ons.

Wat was hun onderliggende probleem? Er kunnen verschillende richtingen zijn waarin we zouden kunnen gaan en met de vinger naar zouden kunnen wijzen, maar er is één specifieke Psalm waar ik heen wil gaan, omdat God in Psalm 78 hier Zijn vinger op legt. Ik geloof dat Martin dit onlangs in zijn preek gebruikte.

Psalm 78:37-43 hun hart was niet standvastig bij Hem, [God is trouw. Dat betekent standvastig. Hij verandert niet. Israël was emotioneel en in haar gedrag voortdurend anders, dan weer zus, dan weer zo.] zij waren niet getrouw aan zijn verbond. 38 Maar Hij, de barmhartige, verzoende de ongerechtigheid en verdierf niet; Hij wendde menigmaal zijn toorn af en wekte zijn volle grimmigheid niet op; 39 Hij gedacht, dat zij vlees waren, een ademtocht, die vervliegt en niet wederkeert. 40 Hoe vaak waren zij weerspannig tegen Hem in de woestijn, griefden Hem in de wildernis, 41 en verzochten God wederom, en krenkten de Heilige Israëls. 42 Zij gedachten niet aan zijn macht, aan de dag dat Hij hen van de tegenstander verloste; 43 hoe Hij in Egypte zijn tekenen deed, en zijn wonderen in het veld van Soan.

God ging op barmhartige wijze met hen om. Met andere woorden Hij verlangde van hen geen dingen die hun vermogen te boven gingen, omdat Hij bij hen was. Hij bedacht dat zij vlees waren. Maar jammer genoeg dachten zij niet terug aan Zijn werken. Israël werd, behalve dat ze niet standvastig waren, ook geplaagd door een slecht geheugen. Waarom had Israël een slecht geheugen? Ik zou een heel algemene uitspraak kunnen doen en ik weet dat die waar is, maar we zullen het iets grondiger onderzoeken. De reden was dat God niet werkelijk deel van hun leven uitmaakte.

Hij was er. Hij was in de wolkkolom. Hij was in de vuurkolom. Hij gaf hun iedere morgen manna. Hij was hun airconditioningssysteem. Hij voorzag in al hun behoeften, maar er was geen echte relatie tussen de individuele Israëliet en God, met uitzondering van enkele gevallen. Dit wordt heel belangrijk voor ons, omdat we moeten begrijpen dat we niet vandoen hebben met groepsbehoud.

Begrijpt u wat ik bedoel? Behoud komt tot iedereen individueel op basis van Gods oordeel over hun relatie met Hem. De Israëlieten dachten zelfs niet zo ver, maar wij moeten dat begrijpen.

Begrijpt u dat geloof niet kan worden opgelegd, dat geloof niet van de ene persoon op de andere kan worden overgedragen? Iedereen loopt op het ritme van zijn eigen geloof, met zijn eigen relatie met God. Geloof kan niet eens van de man op zijn vrouw of van de vrouw op haar man worden overgedragen. Elke persoon functioneert op zijn eigen niveau van geloof binnen zijn eigen persoonlijke relatie met God.

De Israëlieten deden dit eenvoudigweg niet. Naast Mozes en Aäron hadden ook Kaleb en Jozua een relatie met God. Daarom konden deze laatste twee het land binnentrekken terwijl niemand anders van hun generatie dat kon. Zij hadden echt een persoonlijke relatie met God en zij deden wat ze konden om die persoonlijke relatie vurig te houden en zij leefden uit geloof.

Er is een schriftgedeelte dat echt verduidelijkend voor mij is geworden toen ik eenmaal begreep wat God zei. Dat staat in Psalm 10:4. In één opzicht is dit wat de gelovige onderscheidt van de niet-gelovige, en de gelovige die groeit in geloof, van hen die dat niet doen.

Psalm 10:4a De goddeloze met zijn neus in de hoogte (denkt): Hij vraagt geen rekenschap; ... [Vertaald naar de KJV: De goddeloze met zijn trotse gelaatsuitdrukking zoekt God niet.]

De Israëlieten deden dit ook niet. Zij zochten God niet. Het volgende gedeelte van dit vers is werkelijk belangrijk.

Psalm 10:4b ...; al zijn gedachten zijn: Er is geen God. [Vertaald naar de KJV: God is in geen van zijn gedachten.]

Ik denk niet dat we door het woordje "geen" moeten denken dat ze in het geheel niet aan God dachten. David heeft het er hier over dat zij in hun persoonlijke, dagelijkse relatie met God Hem in het geheel niet in beschouwing namen, of juist heel vaak als ze doodsbang waren voor iets, dan zouden ze plotseling aan God denken en vragen waar Hij was. Echter Hij was daar al die tijd al.

Hoeveel van die mensen brachten tijd op hun knieën door om met God te praten? Hoeveel van die mensen maakten een ommetje in de woestijn om al wandelend met God te praten en over Zijn woord te mediteren om Hem te gaan begrijpen en te werken aan de ontwikkeling van de relatie met Hem en te groeien in de genade en de kennis van God? Zij deden dat gewoon niet en als wij dat niet doen zal dat ook ons van God afscheiden.

Zij die God zoeken, zij die tot Hem bidden, zij die Hem toestaan door Zijn woord tot hen te spreken en zij die proberen te begrijpen hoe zij het woord van God moeten toepassen, zijn de mensen die over God gaan nadenken. Zij zullen erover denken hoe belangrijk Hij is en waar Hij met hun leven op uit is. Zij zullen God misschien wel raadplegen over elke volgende stap die ze dag aan dag gaan zetten. Zij wandelen en praten niet met iemand die zij niet kennen en Hij kent hen. Zij zoeken altijd Zijn wil en zodoende zijn ze altijd op Zijn golflengte afgestemd.

Gemeente, dit is een deel van ons leven dat we aan de relatie moeten toevoegen, of anders is er geen relatie. Dit maakt alle verschil uit of we wel of geen geloof zullen hebben.

Weer terug naar Deuteronomium, hoofdstuk 1, de verzen 27 en 28.

Deuteronomium 1:27-28 gij mordet in uw tenten en zeidet: omdat de HERE ons haat, heeft Hij ons uit het land Egypte geleid om ons te brengen in de macht van de Amorieten en ons te verdelgen. 28 Waarheen trekken wij op? Onze broeders hebben ons het hart doen smelten met de tijding: de mensen zijn groter en langer dan wij, de steden zijn groot en hemelhoog versterkt, en ook hebben wij daar Enakieten gezien.

Deze verzen uit Deuteronomium geven ons een beeld van het volk van God op zijn ergst: ondankbaar, klagend, nodeloze angst, wijd verbreide paniek, schaamteloze ontrouw en daarom waren ze op koppige manier ongehoorzaam in plaats van zich aan Gods duidelijke opdracht te onderwerpen. Ze gingen zelfs zo ver dat ze zeiden dat God hen haatte (vers 27). Dat is ongelooflijk! Zo ver stonden zij van God af.

Dit zijn dezelfde mensen die getuige waren van de vernietiging van Egypte. Dit zijn dezelfde mensen die er getuige van waren dat de Schelfzee werd gespleten. Dit zijn dezelfde mensen die er getuige van waren dat er elke morgen manna lag. Dit zijn dezelfde mensen die er getuige van waren dat er water uit de rots sprong — en zij zeiden dat God hen haatte.

Hoe snel vergaten ze. Zij waren in hun denken geheel op de mens gericht — dingen die ze konden zien: de Amorieten, of de Enakieten, de omvang van hun steden, de grootte van hun muren, de militaire bekwaamheid van die volken. Zij hadden het over: "hemelhoog versterkt", maar ze dachten niet aan God en Zijn macht, omdat God en Zijn macht niet in hun geest leefde. Er was geen relatie met Hem. Alles waar ze bang voor waren, was iets dat ze konden zien.

We gaan verder met het verhaal in vers 29.

Deuteronomium 1:29-31 Ik zeide wel tot u: Beeft niet, vreest niet voor hen. 30 De HERE, uw God, die voor u uit gaat, Hij zal voor u strijden in overeenstemming met alles wat Hij voor uw ogen met u gedaan heeft in Egypte 31 en in de woestijn, waar gij hebt gezien, hoe de HERE, uw God, u droeg, zoals een man zijn kind draagt, op heel de weg die gij gegaan zijt, totdat gij op deze plaats gekomen zijt.

Deuteronomium 1:34-36 Toen de HERE uw woorden hoorde, werd Hij toornig en zwoer: 35 niet één van deze mannen, dit boze geslacht, zal het goede land zien, waarvan Ik gezworen heb, dat Ik het aan uw vaderen zou geven, 36 behalve Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, ja, aan hem zal Ik het land geven, dat hij betreden heeft, en aan zijn kinderen, omdat hij de HERE volkomen gevolgd heeft.

Nu naar vers 41.

Deuteronomium 1:41-45 Toen antwoorddet gij en zeidet tot mij: wij hebben tegen de HERE gezondigd. Wij willen optrekken en strijden, naar alles wat de HERE, onze God, ons geboden heeft. En ieder van u gordde zijn wapens aan, want gij achttet het licht naar het gebergte op te trekken. 42 Maar de HERE zeide tot mij: zeg tot hen: gij zult niet optrekken en strijden, want Ik zal niet in uw midden zijn; opdat gij niet verslagen wordt voor uw vijanden. 43 En ik sprak tot u, maar gij luisterdet niet en waart weerspannig tegen het bevel des HEREN; gij handeldet overmoedig en trokt op naar het gebergte. 44 Daarop trokken de Amorieten, die dat gebergte bewoonden, uit, u tegemoet, en zij vervolgden u als bijen en versloegen u in Seïr, tot Chorma toe. 45 Toen keerdet gij terug en weendet voor het aangezicht des HEREN; maar de HERE luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u.

De ene zonde volgde op de andere en misschien was deze laatste wel de verschrikkelijkste van alle zonden die ze begingen, omdat wat ze toen deden, te beginnen in vers 41, nadat God gezegd had "Trek niet op om het land binnen te gaan", zij toch optrokken en daarin kwam hun aanmatiging duidelijk naar voren. Zij waren het op schaamteloze en arrogante wijze niet eens met Gods opdracht en probeerden het land binnen te gaan, waarbij ze in grote getale werden afgeslacht.

Is dat geen goed beeld van de menselijke natuur? God zegt: "Ga." Zij doen het niet. God zegt: "Ga niet." Zij gaan wel. Niemand heeft hun te zeggen wat ze moeten doen.

Wij kunnen hier ook van leren, omdat iets van de opstandige natuur die deze Israëlieten lieten zien nog steeds in ons zit. De apostel Paulus geeft ons hiervan een beeld in Romeinen 7. We zullen dat niet opslaan, maar hij verhaalt ons over de strijd die hij had te voeren met wat hij "de wet der zonde" noemde of "de wet in mijn leden". Een van de dingen die we in ons geloofsleven moeten doen is ernaar streven die onder de duim te houden, zodat die niet op een ongelukkig moment naar buiten komt.

Wat hierop volgde was heel interessant, en dat was de manier waarop God deze gebeurtenis oordeelde. Dat staat in Deuteronomium 2:1-7.

Deuteronomium 2:1-7 Daarop wendden wij ons om en braken op naar de woestijn, in de richting van de Schelfzee, zoals de HERE tot mij gesproken had; vele dagen trokken wij om het gebergte Seïr heen. 2 Toen zeide de HERE tot mij: 3 gij hebt lang genoeg om dit gebergte heen getrokken, wendt u naar het noorden; 4 gebied het volk aldus: gij gaat nu trekken door het gebied van uw broeders, de zonen van Esau, die in Seïr wonen; die zullen bevreesd voor u zijn. Neemt u echter zeer in acht; 5 daagt hen niet uit, want Ik zal u van hun land zelfs geen voetbreed geven, omdat Ik het gebergte Seïr aan Esau tot een bezitting gegeven heb. 6 Voedsel om te eten zult gij van hen voor geld kopen; ook water om te drinken zult gij van hen voor geld kopen. 7 Want de HERE, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; Hij heeft uw tocht door deze grote woestijn gekend; deze veertig jaar was de HERE, uw God, met u, gij hebt aan niets gebrek gehad.

We gaan hier een klein beetje zien van de manier waarop God oordeelde wat de Israëlieten deden. De Israëlieten die in de aanval op de Amorieten niet werden gedood, moesten er ook duur voor betalen, omdat zij terug de woestijn in werden gestuurd om daar achtendertig jaar gevangen te zitten. Hebt u er ooit op die manier aan gedacht? Zij namen er niet in dezelfde mate deel aan als zij die werden gedood, toen God zei: "Ga niet" en toch gingen. Die groep werd onmiddellijk afgeslacht. Zij ontvingen de doodstraf. Pffffftttt! En het was voorbij. Dat was het einde van hun leven.

Zij die ouder dan twintig waren en ontsnapten aan de afslachting bij de grens, werden toen gevangen gezet en moesten rondom de berg Seïr blijven trekken. In ieder geval trokken ze daar in die achtendertig jaar met tussenpozen omheen. Zij werden veroordeeld tot een straf die overeenkwam met een straf voor doodslag. Zij stierven in de woestijn. Het was een doodvonnis, maar dat werd niet snel voltrokken zoals bij hen die het land binnenvielen toen God nee zei. Maar toch kregen ze de doodstraf en stierven ze in de woestijn. Zij mochten het land niet binnengaan.

Zij die jonger dan twintig waren ontsnapten niet, omdat zij waarschijnlijk op dezelfde manier dachten als zij die openlijk aan God ongehoorzaam waren, maar ze waren te jong om iets te doen. Zij stonden onder de autoriteit van hun ouders, zelfs volgens de opdracht van God, maar ook zij moesten lijden. Zij werden achtendertig jaar lang beperkt tot de woestijn, maar werden niet ter dood gebracht. Zij stierven daar niet. We kunnen dus zien dat er een straf in verschillende gradaties op die mensen werd toegepast.

Voor hen die jonger dan twintig waren en niet werden gedood, bleek die gevangenschap op een zegen uit te draaien, omdat deze groep bleef groeien en groeien en groeien in de tijd dat ze in de woestijn verbleven, en toen zij weer bij de grens van het Beloofde Land aankwamen, hadden zij geloof dat de anderen niet hadden en zij luisterden naar Gods opdrachten toen ze daar aan kwamen, en zij volgden ze nauwgezet op.

Zij deden in ieder geval precies wat Hij zei. Zij trokken niet alleen op tegen de Amorieten, zij trokken op tegen vijf naties — de ene na de ander — voordat zij het land konden binnentrekken. Tussen twee haakjes het getal 5 is het bijbelse getal voor genade, en God gaf hun genade in ieder omstandigheid toen ze tegen die vijf naties moesten optrekken.

Dit is een les voor u en mij. Als we een probleem aanpakken, een beproeving, een moeilijkheid die God voor ons heeft beschikt om doorheen te gaan, dan zal Hij, als we Hem volgen, als we geloof in Hem hebben, ons altijd genade geven. Hij laat nooit na ons genade te geven.

Er zijn een aantal lessen die we hieruit kunnen leren en misschien is de grote, algemene les wel dat zelfs in dit soort situaties waar er een regelrechte opstand tegen Hem plaatsvindt en God corrigerend moet optreden, Hij barmhartig was in wat Hij deed.

Laten we naar Psalm 103 gaan. We zullen hier geen specifiek voorbeeld te zien krijgen, maar we zullen een algemene trek zien van Zijn karakter, in het bijzonder in dit geval het karakter van Zijn oordeel.

Psalm 103:6-10 De HERE doet gerechtigheid en recht aan alle verdrukten. 7 Hij maakte Mozes zijn wegen bekend, de kinderen Israëls zijn daden. 8 Barmhartig en genadig is de HERE, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid; 9 niet altoos blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen; 10 Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden;

De correctie die voor de rebellen nodig was, is duidelijk, maar die diende ook als een positieve les voor hun kinderen en ons, zodat wij de ernst van zonde niet zouden bagatelliseren, en zodat we tegelijkertijd God beter zouden leren kennen.

Les nummer 1 is: We moeten niet spelen met Gods barmhartigheid, omdat God ook een God van rechtvaardigheid is. In Amerika wordt Gods barmhartigheid zo sterk onderwezen zonder het daarmee samenhangende en zeer noodzakelijke onderwijs betreffende onze verantwoordelijkheid en gehoorzaamheid, dat God in dit onderwijs overkomt als zo afstandelijk en tolerant dat er een verkeerd beeld van Hem gegeven wordt. Dat verkeerde beeld is in feite een valse god die zo verlangend is ons te dienen dat praktisch elke vorm van gedrag acceptabel is.

Die prediking beeldt Hem uit als een volhardende, grootmoedige gever, die amper geïnteresseerd is in hoe we reageren. Het is alsof er echt geen standaards zijn. "Ja, Hij is een geweldige Schepper, maar Hij accepteert gewoon alles waar wij mee op de proppen komen." Dat is niet de God van de Bijbel. Zijn standaards zijn absoluut en Zijn standaards zijn hoog en wij beantwoorden daar niet altijd aan, maar ze zijn desondanks van kracht en wij worden geoordeeld door de standaards die Hij stelt, niet de standaards die Hij volgens ons zal accepteren. Het is belangrijk om dat punt te begrijpen.

Als datgene wat de Amerikaanse predikanten verkondigen Zijn manier van werken is, kan ik u garanderen dat u onverantwoordelijke volwassenen zult voortbrengen, omdat die kinderen, naar hun wordt onderwezen, Hem geen rekenschap verschuldigd zijn, en daarom zullen ze niet op Zijn Koninkrijk worden voorbereid, omdat er aan geen standaards behoeft te worden voldaan.

De eerste les is dus dat ook al corrigeert God, die correctie altijd minder streng is dan we verdienen.

De tweede les werkt volmaakt samen met Zijn barmhartigheid, en die les is dat God rechtvaardig is. De basis van het woord "rechtvaardig" betekent "onbuigzaam zijn", "rechtdoorzee". "Rechtvaardig" in een geestelijke of morele context betekent dus "onberispelijk of juist zijn in overeenstemming met God en Zijn wet".

Het woord "rechtvaardig" wordt meestal opgevat en gebruikt in een juridische zin om eerlijke beslissingen en uitspraken te doen, maar steeds in overeenstemming met wat moreel correct is. Met andere woorden in de praktijk is Gods correctie altijd op de juiste manier aangepast. Die correctie is nooit te streng en ook nooit te edelmoedig. Zijn oordeel is altijd evenwichtig en precies datgene wat we nodig hebben.

In Deuteronomium 1:31 — een vers dat we eerder hebben gelezen — wordt God uitgebeeld als een vader, en in die hoedanigheid houdt Hij Zijn kinderen aan Zijn boezem en moet Hij zoals het vijfde gebod zegt, worden geëerd. De liefde van een Vader voorziet niet alleen in voedsel en kleding, maar ook in discipline, waaronder straf is inbegrepen. Waarom doet Hij dat? Omdat straf een kind beschermt voor schade door de ervaringen van het leven die veel pijnlijker is, als die daardoor kan worden voorkomen.

Gods oordeel neemt elk aspect van iedere situatie in overweging en Hij disciplineert onpartijdig en eerlijk. In dit geval, aan het eind van dit hoofdstuk, zijn zij die schuldig waren aan de meest verschrikkelijke zonden van aanmatigende arrogantie, waarschijnlijk degenen die leiding gaven aan de verboden aanval op de Amorieten, en zij stierven onmiddellijk.

Een derde les is geen hoofdpunt, maar iets dat in de volgende verzen wordt gezegd, is intrigerend.

Deuteronomium 2:1-7 Daarop wendden wij ons om en braken op naar de woestijn, in de richting van de Schelfzee, zoals de HERE tot mij gesproken had; vele dagen trokken wij om het gebergte Seïr heen. 2 Toen zeide de HERE tot mij: 3 gij hebt lang genoeg om dit gebergte heen getrokken, wendt u naar het noorden; 4 gebied het volk aldus: gij gaat nu trekken door het gebied van uw broeders, de zonen van Esau, die in Seïr wonen; die zullen bevreesd voor u zijn. Neemt u echter zeer in acht; 5 daagt hen niet uit, want Ik zal u van hun land zelfs geen voetbreed geven, omdat Ik het gebergte Seïr aan Esau tot een bezitting gegeven heb. 6 Voedsel om te eten zult gij van hen voor geld kopen; ook water om te drinken zult gij van hen voor geld kopen. 7 Want de HERE, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; Hij heeft uw tocht door deze grote woestijn gekend; deze veertig jaar was de HERE, uw God, met u, gij hebt aan niets gebrek gehad.

Deze verzen geven Zijn edelmoedigheid aan, zelfs in het oordelen. Zij kijken terug op de extra achtendertig jaar in de woestijn. Na de Israëlieten te hebben gezegd dat ze zich niet met de Edomieten moesten bemoeien, maar water en voedsel van hen moesten kopen, moeten we ons een vraag stellen. Waar kregen ze het geld vandaan om voedsel en water te kopen terwijl zij vermoedelijk de woestijn rondtrokken en rondom de berg Seïr? Waar kregen ze het geld vandaan?

Het eerste waar we normaal aan zouden denken, is dat zij het goud en zilver of wat dan ook gebruikten dat ze uit Egypte meebrachten. Nee. Dat deden ze niet. Let nogmaals op het begin van vers 7.

Deuteronomium 2:7a Want de HERE, uw God, heeft u gezegend in al het werk uwer handen; ...

Tegen wie heeft Hij het? Vermoedelijk tegen deze mensen die door de woestijn trokken. Hij zegende hen in het werk dat zij deden terwijl zij in de woestijn rondtrokken. Dat leidt naar mijn mening tot een logische conclusie, dat ze niet voortdurend rondtrokken. Er waren tijden — misschien wel lange perioden — dat zij werkten.

Denkt u dat God een stelletje landlopers in het Beloofde Land zou brengen — een volk met een bijstandsmentaliteit, waarin God hen voortdurend voedt en voortdurend voor hen zorgt zonder hun talenten en vaardigheden te ontwikkelen? Zo zit God niet in elkaar. Hij zette de Israëlieten aan het werk terwijl zij daar verbleven.

Ik weet niet wat ze allemaal deden, maar ik weet dat de oudere generatie nog steeds in leven was toen zij vandaar optrokken, en ik ben er vrij zeker van dat God die mensen die aan het uitsterven waren — die generatie van hen die boven de twintig waren toen die gebeurtenis aan de grens van het Beloofde Land plaatsvond — hun kinderen en kleinkinderen de vaardigheden en de dingen die zij deden toen ze in Egypte waren, liet onderwijzen en zodoende droegen ze de vaardigheden om dingen te bouwen op hen over.

Zij waren in de woestijn niet geheel en alleen op zichzelf. Er waren karavanen die heen en weer trokken tussen Egypte en de andere naties, en u kunt er zeker van zijn dat ze zaken deden door de dingen die zij maakten te verkopen aan de karavanen die langstrokken. God brengt geen mensen voort die geen rijkdom kunnen voortbrengen. Zijn kinderen zullen geen bijstandsmentaliteit hebben en denken dat ze recht hebben op levensonderhoud. Zij werken waardoor ze zichzelf in staat stellen aan anderen te geven. Dat is een geheel andere mentaliteit.

Toen de Israëlieten uiteindelijk weer optrokken en de tweede keer bij het Beloofde Land aankwamen, hadden ze genoeg geld om voldoende voedsel voor tweeënhalf miljoen mensen te kopen. Niet één keer, of twee keer, maar drie keer. Zij kwamen bij de Edomieten en daarna bij de Moabieten, gevolgd door de Ammonieten. In elk van die gevallen moesten ze voedsel en water voor zich en hun vee kopen, blijkbaar hadden ze volop geld om daartoe in staat te zijn. Toen Zijn kinderen het land dus binnentrokken, waren ze toegerust om een natie op te bouwen en ze deden dat.

U kent het verhaal, dat toen ze op de Amorieten stootten, ze precies deden wat God zei, en ze versloegen de Amorieten in beide gevallen: Og, de koning van Basan, en Sichon, de koning van Chesbon.

Gemeente, we hebben een uitdaging het hoofd te bieden die zich iedere dag voordoet, en de kwesties in ons leven komen in feite neer op eenvoudige dingen, en dat is geloven we Hem? Geloven we de lessen die voor ons in Zijn woord zijn vervat? We hebben een voldoend duidelijk beeld om Hem genoeg lief te hebben om onszelf serieus onder tucht te brengen, om Hem in onze relatie te zoeken en ons te onderwerpen aan datgene wat Hij ons zo vriendelijk zegt te doen.

Laten we nu het boek Amos opslaan voor enkele korte, goede opdrachten die van Hem komen in een boek dat zich met de tijd van het einde bezighoudt. Het boek Amos gaat over het moderne Israël.

Amos 5:4 Want zo zegt de HERE tot het huis Israëls: Zoekt Mij en leeft.

Dat is recht op de man af. Wat willen we doen? Sterven zoals de Israëlieten deden aan de rand van het Beloofde Land, of voorbereid worden om als we bij het Beloofde Land aankomen zelfs de moeilijke uitdagingen aan het einde van de tocht het hoofd te bieden?

Amos 5:6a Zoekt de HERE en leeft, ...

Zelfde punt. Nu naar de verzen 14 en 15.

Amos 5:14-15 Zoekt het goede en niet het kwade, opdat gij leeft en aldus de HERE, de God der heerscharen, met u zij, gelijk gij zegt. 15 Haat het kwade en hebt het goede lief, en houdt het recht hoog in de poort; misschien zal de HERE, de God der heerscharen, Jozefs rest genadig zijn.

Wat daarvan te denken? De rest van Jozef wordt specifiek apart vermeld.

Salomo zei: "Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God [respecteer God, eer God, heb God lief] en onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen."

Samenvattend kunnen we zeggen dat we in de introductie op Deuteronomium de ernst van onze roeping en onze verantwoordelijkheid hebben gezien, dat het de verplichting inhoudt om trouw aan God te zijn, Die ons deze gelegenheid gegeven heeft, en dat we die niet moeten verknoeien, zoals Israël eerder deed door het gebrek aan vertrouwen op en vrezen van God.

Deze inleiding die de eerste drie en nog een deel van het vierde hoofdstuk van Deuteronomium beslaat, zegt ons dat deze soevereine God altijd trouw is en eerlijk en edelmoedig in Zijn handelen met ons. Hij is geduldig en Hij voorziet in al onze behoeften, omdat Hij Abraham, Isaak en Jakob liefhad. Maar wij zijn niet iets dat pas later bij Hem opkwam. Hij heeft ons even lief als Hij hen liefhad en Hij wil dat wij de eeuwigheid met Hem en hen doorbrengen.



Loading recommendations...