Sermon: Gebed (Deel 1)

Geloof en gebed
#079NL

Given 05-Jun-93

description: (hide)

In dit eerste deel van de serie over gebed bevestigt John Ritenbaugh dat een voortdurend oprecht gebed geloof in stand houdt en zeker stelt dat we elk van de kwaliteiten ontvangen die ons naar het beeld van God vormen. Evenals bij Henoch moet onze manier van leven zijn met God te wandelen, Hem voortdurend te zoeken en voortdurend met Hem te spreken. Iemand die aan het volwassen worden is in geloof, behoort altijd in overeenstemming met Gods doel te bidden. We moeten altijd begrijpen dat Gods doel op de eerste plaats komt, niet ons verzoek. Als we dagelijks met God wandelen, zal God ons van geduld voorzien en inzicht geven in de betekenis van onze beproevingen, en hoe zij aan de totstandkoming van Zijn uiteindelijke doel meewerken. In het verplaatsen van bergen moeten we ons meer richten op de werkelijkheid van God dan op de berg.


transcript:

Is het voor u net zo logisch als voor mij, dat als het geloof in de onzichtbare God tot stand begint te komen en feitelijk werkelijkheid wordt, dat de eerste reactie ervan zal zijn om met die God te praten, tot Hem te bidden? Ik zeg dit, omdat als geloof tot stand begint te komen, we ons bewust worden van wat wij zijn in relatie tot een ontzagwekkende en heilige macht. Daar wij onze behoefte beginnen in te zien, gaan we vanuit een gevoel van totale hopeloosheid tot God roepen.

Ik heb het hier over echt geloof — niet het onbekeerde geloof dat is gebaseerd op kinderlijk bijgeloof en niet meer is dan de onvolwassen aanvaarding, dat er een God is — maar het geloof van een volwassene die heeft gestudeerd, die heeft gemediteerd en die er vast van overtuigd is geraakt dat God bestaat. En de intieme werkelijkheid van die God is u op intieme wijze gaan beïnvloeden, of zoals we kunnen zeggen: heeft u "geraakt".

In Hebreeën 11:6 staat in verband hiermee een interessante uitspraak; de apostel schrijft daar:

Hebreeën 11:6 Maar zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken.

Het is niet moeilijk om God zonder geloof te behagen; het is onmogelijk. De demonen geloven dat Hij bestaat en zij sidderen. De uitspraak "moet geloven, dat Hij bestaat" duidt op een sterker geloof dan het alleen maar instemmen met Zijn bestaan. Deze uitspraak in vers 6 volgt op de hielen van het voorbeeld over Henoch. Er staat in Genesis 4, dat Henoch met God wandelde. Dat betekent dat God elke dag werkelijkheid voor hem was. Dat duidt op zo'n geloof dat degenen die dat hadden, Hem ernstig zouden gaan zoeken. Dat is het geloof dat Henoch had.

Er staat in vers 6: "wie tot God komt". De Leidse Vertaling heeft een interessante afwijking in de vertaling hiervan. Deze zegt "wie tot God nadert". Dat klinkt u misschien niet veel sterker in de oren dan "wie tot God komt", maar ik geloof dat het een veel betere interpretatie of vertaling is van die woorden, vanwege de brief waar het in staat. Ik heb het over de brief aan de Hebreeën, omdat dit in de brief aan de Hebreeën erg belangrijk is. In feite beschouwt de brief aan de Hebreeën dit naderen tot God als het doel van het leven.

Ik geloof, dat dit juist is. Want is het doel van het leven niet om in het gezin van God te worden geboren? Zullen we dan echt tot God genaderd zijn? Kunnen we nog dichterbij God komen dan net als God te zijn? Kunnen we nog dichterbij God komen dan feitelijk deel uit te maken van Zijn gezin?

Zover zijn we nog niet. We zijn nog steeds vleselijk, maar er wordt van ons verwacht dat we tot God naderen. Zij die tot God naderen, zullen moeten geloven dat Hij bestaat, en ze zullen Hem ernstig moeten zoeken. Dat maakt deel uit van ons leven. In feite zien we in de brief aan de Hebreeën, dat het hogepriesterschap van Jezus Christus juist tot doel heeft om ons in staat te stellen naderbij te komen.

Tenzij er een sterke overtuiging is van de werkelijkheid van God, zullen we niet eens in beweging komen om tot Hem te naderen, om Hem te leren kennen. Mensen die werkelijk geloven dat Hij bestaat, zullen Hem ernstig zoeken. Zij steken daar veel tijd in en daar hoort ook met Hem praten bij.

Gebed projecteert geloof op God, maar het is een geloof dat we niet zouden hebben, tenzij God in actie was gekomen om Zichzelf aan ons te openbaren. Dit is niet het geloof in alleen maar Zijn bestaan, maar het is geloof in wat die God is. Er is een groot verschil tussen geloven in het bestaan van een god en geloven in het bestaan van God.

Overal ter wereld zijn onbekeerde mensen die een menselijk geloof hebben, en ze bidden tot niet meer dan een generalisatie, een traditioneel "iets", dat ze van hun cultuur overnemen. We zijn daar allemaal het slachtoffer van geweest. De ware God moet Zichzelf openbaren als een te onderscheiden persoon en Zijn openbaring is iets dat we niet verdienden, maar deze werd ons vrijelijk gegeven als een gave om een relatie tot stand te brengen, een relatie waarin er wederzijds vertrouwen kan zijn.

Om die wonderlijke persoon echt te leren kennen, moeten we met Hem praten. Het moet onze levensstijl zijn om met Hem te wandelen, net zoals Henoch deed. Daarom wordt Henoch hier als voorbeeld gegeven. Henoch wandelde met God. De echte God was elke dag een realiteit voor hem. En zelfs al was die God elke dag een realiteit, toch zocht Henoch ernstig naar die God en stak hij daar veel tijd in.

Dit werd ter bemoediging van ons geschreven, om te beseffen dat zelfs al heeft God Zichzelf aan ons geopenbaard, wij nog steeds onze tijd en energie erin moeten steken om God te blijven zoeken. Als we dat doen, dan - zo staat er — zal Hij een beloner zijn voor wie dit doen. Wilt u door God worden beloond? Dan zult u uw tijd en energie moeten besteden aan het zoeken van Hem, zelfs al heeft Hij Zich aan ons geopenbaard.

Laten we het evangelie van Marcus opslaan, hoofdstuk 11, de verzen 20 tot 22.

Marcus 11:20-22 En toen zij des morgens vroeg langs de vijgeboom kwamen, zagen zij, dat hij van de wortel af verdord was. 21 En Petrus herinnerde het zich en zeide tot Hem: Rabbi, zie de vijgeboom, die Gij vervloekt hebt, is verdord. 22 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hebt geloof in God.

Dat lijkt totaal niets van doen te hebben met de vervloeking van die vijgeboom.

Marcus 11:23-24 Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen, hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden. 24 Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal geschieden.

Het is nogal duidelijk, dat dit geloof waarover Jezus sprak niet iets is dat veel mensen ooit hebben gehad. De apostelen die drieënhalf jaar lang bij God waren (God in het vlees, Jezus Christus), waren niet druk doende om vijgebomen te vervloeken of bergen in zee te gooien. Zij hadden dat geloof dus niet en ook u en ik hebben het niet.

"Bergen opheffen" is een idioom van de mensen uit die tijd, dat gelijk staat aan het "verwijderen of oplossen van grote problemen". Iemand met geloof kan als het ware grote moeilijkheden oplossen. Dit geloof is niet iets dat we zelf kunnen opbrengen. Het is niet een plotseling opkomend gevoel, omdat we naar Jezus kunnen kijken als het toppunt van deze vorm van geloof en we weten dat Jezus' geloof vast verankerd lag in het feit dat God regeert. Hij is voortdurend bezig om Zijn schepping te regeren. Hij is niet uit beeld verdwenen.

God hoort onze verzoeken. Zijn betrokkenheid is zo groot dat Hij de mus ziet vallen. Zijn betrokkenheid is zo groot, dat — zoals Jezus het beschreef — Hij iedere haar op ons hoofd heeft geteld. Hij weet wat er gaande is. De psalmen zeggen, dat Hij onze gedachten van verre kent. Is ons geloof in een God die betrokken is in ons leven? Dat is het geloof dat leidt tot antwoorden waardoor grote bergen of grote moeilijkheden worden verwijderd.

Iemand die God op deze manier ziet, zal zeker groeien en volwassener worden in dit geloof en zal ook een verzoek doen dat past binnen Gods plan. Ik bedoel het plan waaraan God continu werkt. Het is zeker niet het geloof, dat een verzoek zou doen dat niet meer is dan een wens. Tussen twee haakjes zo'n verzoek loopt het risico volledig immoreel, zelfzuchtig en totaal zelfgericht te zijn.

We kunnen dit ook in Jezus' leven zien. Hij weerstond iedere verzoeking om de macht van God voor eigen doeleinden te gebruiken. Toen Hij door Satan werd verzocht, veranderde Hij de stenen niet in broden. Toen Hij door Satan werd verzocht, sprong Hij niet vanaf de rand van het dak van de tempel, alleen maar omdat er in Gods woord stond dat God niet zou toestaan dat Hij Zijn voet aan een steen zou stoten.

God, in Jezus Christus, gebruikte nooit de macht van God voor eigen genoegdoening. Hij gebruikte de macht van God altijd op een manier die paste binnen Gods doel, op een manier die God zou verheerlijken. De reden dat Hij dit deed was, dat Hij zo op God was afgestemd, dat Hij altijd een verzoek deed waarvan Hij wist wat God in een soortgelijke situatie zou doen. Als Hij God vroeg, reageerde God altijd, omdat God precies op dezelfde manier dacht.

Zo'n geloof is van een kwaliteit die een combinatie is van groei in nabijheid tot God en in kennis van Gods wil. Iemand die echt volwassen is, zal nooit zo'n verzoek doen als ik zojuist beschreef. Hij zou nooit een verzoek doen om een berg in zee te gooien, tenzij hij wist dat het Gods wil was. Hij zou weten dat zijn verzoek Gods wil was, omdat hij zo dichtbij God stond. De twee gaan hand in hand.

Iemand die dicht bij God staat, vraagt God niet iets in zomaar een opwelling of alleen maar voor persoonlijke genoegdoening of bevrediging. Eén van de mooie dingen in wat Jezus hierover zei, het geloof waarover Hij sprak, is dat Hij absoluut geen grenzen stelt aan de macht van het gebed, omdat het antwoord afhangt van Gods onbeperkte macht en het doen van een verzoek dat in lijn ligt met de wil van God.

Eén van de redenen dat wij hier moeilijkheden mee hebben, is omdat ons geloof maar al te vaak in de werkelijkheid van de berg is in plaats van in de werkelijkheid van God. Ik las eens een verhaal van twee mannen die in Londen op straat liepen. Eén van hen was toevallig een predikant. De andere man was iemand van groot maatschappelijk aanzien. Hij was afgestudeerd aan een gerenommeerde universiteit en daarna in de zakenwereld gaan werken. Hij had het in de zakenwereld uitzonderlijk goed gedaan. Hij stond sociaal en politiek in hoog aanzien.

Terwijl zij daar op straat liepen, kwamen zij bij een huis dat werd verbouwd. U weet hoe de dingen daar in Engeland zijn, de huizen staan bijna tegen de rijweg aan. Dit huis stond pal tegen het trottoir. Er was geen tuintje aan de voorkant van het huis, misschien wel aan de achterkant, maar de voorkant van het huis stond pal tegen het trottoir en daarnaast lag de rijweg.

Het huis werd verbouwd en de werklui hadden een ladder tegen het huis gezet. De onderkant van de ladder stond bijna aan de rand van het trottoir. De bovenkant van de ladder leunde tegen het huis. Deze man van groot aanzien liep aan de binnenkant en toen ze bij de ladder aankwamen, hield hij stil en liep doelbewust over de rijweg om de ladder heen. Ziet u, je loopt nu eenmaal niet onder ladders door. Dat brengt ongeluk. De predikant zei tot hem: "Je gelooft toch niet echt in dat bijgeloof?" De man antwoordde: "Nee, maar je kunt nooit weten."

Sommige mensen bidden volgens hetzelfde principe. Ze geloven niet echt dat ze een antwoord zullen krijgen, maar je kunt nooit weten. Dus bidden ze, maar ze bidden niet echt in de verwachting dat ze een antwoord zullen krijgen, net als de man die om de ladder heenliep, zelfs al geloofde hij niet in dat bijgelovige ongeluk.

Jezus zei te "bidden in geloof". Als we vragen in overeenstemming met Gods wil, dan kunnen we ook met alle positiviteit van de wereld geloven, met alle overtuiging in de wereld. God belooft en God kan niet terugkomen op hetgeen Hij gezegd heeft te doen. Het is onmogelijk dat God liegt.

Ongelukkigerwijs hebben heel velen van ons niet de overtuiging, niet het geloof, niet het vertrouwen, dat God Zich aan Zijn woord houdt. De reden dat we niet geloven dat God trouw is aan Zijn woord, is omdat we Hem niet werkelijk kennen. We vertrouwen Hem niet, omdat we niet echt met Hem wandelen. We zijn niet echt ijverig in het zoeken van Hem, daarom kennen we Hem niet. Al deze dingen gaan hand in hand.

Laten we het evangelie naar Lucas opslaan, hoofdstuk 22, te beginnen in vers 31. Dit doen we om te laten zien hoe belangrijk geloof is. Het ondersteunt alles in onze relatie met God. In Lucas, hoofdstuk 22, naderen we tot het einde van Jezus' leven. In de verzen 31 en 32 staat:

Lukas 22:31-32 Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, 32 maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. [Let op die overtuiging.] En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.

Jezus Christus vroeg Zijn Vader Petrus' geloof te versterken. Maar let op wat Jezus waarnam. Hij kon zien dat Petrus zou struikelen, dat hij heel ernstig zou struikelen. Jezus had echter zo'n vertrouwen dat God Petrus zou bekeren, dat Hij zei: "En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen." Zoveel vertrouwen had Jezus erin dat God Zijn gebeden zou verhoren.

Geloof is het fundament van christelijk karakter. Zonder geloof hebben we geen toegang tot God. Hij die tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat. Satan was erop uit Petrus' vertrouwen in God te vernietigen en Jezus kwam in actie om hem te beschermen. Als er staat "dat uw geloof niet bezwijkt", betekent dat niet "tot een einde komen" of "volledig verdwijnen". Petrus struikelde heel erg. Maar hij kwam ook weer op de been en ging verder. Het is heel goed mogelijk dat de zelfbewuste Petrus (denk aan vers 33: "Hij zeide tot Hem: Here, met U ben ik bereid ook gevangenis en dood in te gaan!") heel veel vertrouwen had, maar dat was vertrouwen in zichzelf.

Om Petrus de juiste vorm van geloof te geven, moest God die man bijna in elkaar slaan, zodat zijn geloof, zijn zelfvertrouwen door hem zou worden ingezien als iets dat absoluut niets voorstelde, en dat als hij echt een goede relatie met God wilde hebben, dat moest plaatsvinden op basis van zijn vertrouwen in God. Petrus moest struikelen om echt geloof in God te krijgen. Als het geloof wordt afgebroken, dan gaat het fundament van echt geestelijk leven eraan. Daarom wilde Satan Petrus' geloof vernietigen. Als geloof wordt vernietigd, dan stort de gehele structuur van onze relatie met God in elkaar.

Herinnert u zich nog dat ik 2 Petrus 1:5 aanhaalde, de tekst waarin diezelfde Petrus geloof gebruikte als het uitgangspunt waarop de andere deugden van het christen-zijn worden gebouwd? Petrus zei, voeg aan uw geloof deugd toe, kennis, zelfbeheersing, volharding en godsvrucht. Er is een goddelijke orde en die orde begint met geloof. Als we vanuit dat punt vertrekken, dan stellen we onze roeping en verkiezing vast.

Voortdurend, ernstig gebed houdt geloof in leven en verzekert het ontvangen van alle andere eigenschappen die ons naar het beeld van God vormen. Weet u, waarom ik dit kan zeggen? Omdat God zegt, dat Hij veel meer bereid is ons Zijn Geest te geven dan dat wij bereid zijn onze kinderen goede gaven te geven. Laten we dat opslaan in Mattheüs.

Mattheüs 7:7-11 Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. 8 Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan worden. 9 Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven? 10 Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven? 11 Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven [of: in staat bent te geven] aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.

Als er geloof is en we zoeken God, dan gaan we door dat zoeken van God ontdekken wat Zijn eigenschappen zijn, dat Hij niet alleen maar een wezen is met grote macht, maar dat Hij ook een wezen is met volkomen liefde, barmhartigheid, sympathie, vriendelijkheid, welwillendheid, beheersing, goedheid. Elke goede eigenschap die we maar kunnen bedenken, heeft Hij in overvloed en het is Zijn bedoeling om deze aan ons te geven. Hij is een Schepper en Hij bouwt ze in ons op middels Zijn Geest, die werkt in de ervaringen van ons leven. Als we gaan ontdekken wat Zijn eigenschappen zijn en we vragen Hem om die eigenschappen, dan zal Hij ze geven. Het is een verzoek dat in overeenstemming is met Zijn wil.

Het geloof dat een krachtig gebed voortbrengt, is het geloof dat zich richt op een machtige persoon, die bereid is te doen wat we Hem naar Zijn wil vragen. Geloof in het vermogen van Christus om te doen en dat in overvloedige mate te doen, is het geloof dat beantwoord wordt.

Marcus 1:40-42 En een melaatse kwam tot Hem, die voor Hem op de knieën viel, en smekende tot Hem zeide: Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. 41 En met barmhartigheid bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zeide tot hem: Ik wil het, word rein! 42 En terstond verliet hem de melaatsheid en hij werd rein.

Let op het geloof van die man. Indien Gij wilt, kunt Gij ... God had die man Christus' vermogen geopenbaard dat te doen. Ziet u, Gij kunt dit doen. Hij was ervan overtuigd dat Christus de macht had te doen, wat hij Hem vroeg te doen. De enige vraag die bij die man overbleef, was of Hij het wel wilde doen. Daarom verwoordde hij zijn verzoek "Indien Gij wilt, kunt Gij ..." Als u wilt, heb ik het vertrouwen dat U het kunt doen. Het was een beroep dat Christus binnen Zijn wil vond passen en binnen de wil van God. Christus strekte Zijn hand uit en raakte hem aan.

Er lag heel wat in die handeling besloten. Eén van de dingen die erin besloten lag, was dat de handeling van het uitstrekken van de hand en het aanraken van de man een aanduiding was, dat het zou gaan gebeuren, omdat de wet die Hij in het Oude Testament aan de Israëlieten gaf, iemand verbood een melaatse aan te raken. In zekere zin ging Hij die wet, die Hij aan de Israëlieten had gegeven, overtreden, maar, ziet u, Hij had reeds besloten wat Hij zou gaan doen. Zo snel reageerde Hij op het verzoek van die man. Het punt dat hier belangrijk is, is dat die man duidelijk geloofde dat de macht aanwezig was.

Laten we nu Mattheüs opslaan.

Mattheüs 9:27-29 En terwijl Jezus vandaar verder ging, volgden Hem twee blinden, al roepende en zeggende: Heb medelijden met ons, Zoon van David! 28 En toen Hij het huis was binnengegaan, kwamen de blinden tot Hem, en Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dit doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Here. 29 Toen raakte Hij hun ogen aan en zeide: U geschiede naar uw geloof.

Deze uitspraak van Christus is zowel een bemoediging als een uitdaging van het geloof. Er staat dat we naar ons geloof zullen ontvangen. Ik denk, dat we in veel gevallen niet precies begrijpen wat Hij zei. Hij bedoelt niet dat we ontvangen in overeenstemming met de mate van ons geloof, maar veeleer dat we zullen ontvangen, omdat we geloven.

Waarom vroeg Hij of ze geloofden? Het is interessant op te merken, dat dit plaatsvond onmiddellijk na het uit de doden opwekken van een jong meisje en daar liepen heel wat mensen omheen, ongetwijfeld compleet in verwarring door wat er was gebeurd. In vers 25 staat:

Mattheüs 9:25 Toen de schare uitgedreven was, ...

In vers 26 staat er dan, dat "de roep door de gehele streek ging." Daarna ging Jezus weg uit die streek. Het staat wel vast dat een menigte Hem volgde, omdat ze — zelfs al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid — wilden zien wat het volgende punt op het programma was. Het is interessant dat Jezus deze mannen apart nam in het huis, weg van de menigte, voordat Hij deed wat Hij deed. Waarom? Het staat er niet precies, maar ik geloof, dat er genoeg aanwijzingen zijn om te speculeren en vrij dicht bij de reden te komen, waarom Hij deed wat Hij deed. Het heeft van doen met de vraag: "Gelooft u?" Ik denk, dat Jezus wilde zien hoe hun reactie zou zijn. Welke overtuiging hadden ze nu echt. Was het iets dat ze alleen maar uit nieuwsgierigheid vroegen?

Er is nog iets dat ik erg belangrijk vind. Dit zijn volwassenen; het zijn beslist geen kinderen. Zouden deze mannen in staat zijn de verantwoordelijkheid van het weer kunnen zien te dragen? Als God iets voor ons doet, zelfs al is het een vrijwillige gave, dan is het niet iets dat Hij verplicht is te doen alleen maar omdat Hij het Zelf heeft beloofd. Toch, als Hij iets voor ons doet, legt dat een verplichting op ons.

Ik geloof, dat Hij wilde zien of de overtuiging van deze blinden zo groot was, dat die groot genoeg was om om te gaan met datgene wat Hij op het punt stond hun toe te vertrouwen, of ze er een goed gebruik van zouden gaan maken. Toen Hij de vraag over hun geloof stelde, was dat denk ik een test om niet alleen maar te zien of ze geloofden dat Hij het nu direct kon doen, maar ook of ze die overtuiging konden laten doorwerken in hun leven dat zou volgen op hun genezing.

Hoeveel mensen kent u aan wie God een grote gave heeft gegeven, misschien een genezing? En dan later verlaten ze de kerk, of ze laten de gave die hun werd gegeven, compleet uit hun denken verdwijnen. Ik geloof niet, dat God het hun in het geheel niet gunt. Daar gaat het niet om. Maar de gave blijkt uiteindelijk iets te zijn waar men niet zijn voordeel mee doet in de dienst van God, en ik geloof dat dit deel uitmaakt van de reden dat Christus dit hier deed.

Als er iets is dat we uit deze verzen kunnen halen, is het dat God niet geneest in evenredigheid met ons geloof. Hij geneest, omdat we Hem geloven. Laten we Mattheüs 28:18 opslaan.

Mattheüs 28:18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht [alle autoriteit] in de hemel en op [de] aarde.

Christus heeft de macht te doen wat we Hem ook maar vragen, en opdat wij vertrouwen hebben, moeten we vertrouwen of geloof hebben in Zijn vermogen om te doen wat we Hem vragen te doen. Als Hem alle autoriteit is gegeven, dan beschikt Hij over alle macht van God, daarom kan Hij meer doen dan we vragen. Kunnen we Hem dan in geloof, in vertrouwen, vragen vanuit het begrip van dit zeer belangrijke punt?

Zelfs al bidden we tot een heel machtig wezen, dat zelfs meer kan doen dan we vragen, reageert geloof ook door gehoorzaam te zijn. U kunt zich deze dingen nog wel herinneren uit de voorbeelden die Jezus ons geeft tijdens Zijn leven in het Nieuwe Testament. Geloof gaat naar het badwater Siloam om zich te wassen, als dat wordt gezegd. Herinnert u zich de gelegenheid waar Christus de man zei naar het badwater te gaan, en de man gehoorzaam ging en deed wat Christus hem zei te doen? Geloof werpt het net uit waar Christus ook maar zegt het net uit te werpen, net als Petrus deed. Christus zei: "Werpt uw net daar uit." Petrus deed wat Christus zei en hij ving als gevolg daarvan heel wat vis. Christus zei de hoofdman: "Ga naar huis, uw slaaf is genezen. De hoofdman ging onmiddellijk terug naar huis en zijn slaaf was inderdaad genezen.

Het geloof waar God naar uitkijkt, onderhoudt de geboden van God en doet dingen die aangenaam zijn voor Zijn aangezicht. Dit geloof zegt tot God: "Heer, spreek, want uw knecht hoort." Het zegt: "Heer, wat wilt U dat ik doen zal?"

Er zijn ook tijden dat er een beroep op geloof wordt gedaan om geduldig op God te wachten, omdat er vaak uitstel voorkomt en soms zelfs een heel lang uitstel voordat God antwoordt. Echt geloof zal niet ontmoedigd geraken als het gebed niet onmiddellijk wordt verhoord. Waarom doet echt geloof dit? Waarom zal het geduldig wachten en in gehoorzaamheid doorgaan zich te onderwerpen aan Gods wil? Omdat het God kent. Zo eenvoudig is het antwoord. Omdat iemand met dat geloof dat vertrouwen heeft, omdat die persoon ijverig God heeft gezocht. Hij heeft met God gewandeld. Hij heeft met God gesproken. Hij begrijpt het denken van God. Hij weet waarom God uitstelt. Hij weet waarom God dingen snel doet. Hij zal geduldig wachten als God wil dat het met uitstel gebeurt.

Dat geloof weet dat God de macht heeft, en het weet of een verzoek naar Zijn wil is. Het weet dat het onmogelijk is voor God te liegen, en dat Hij Zijn beloften zal vervullen. Maar het weet en aanvaardt ook (dit is belangrijk) dat hij niet de enige persoon of gebeurtenis is waarmee God werkt en daarom aanvaardt zo'n geloof de voorwaarden voor verhoord gebed zonder vragen. Zulke momenten van uitstel zijn tijden van beproeving, waarin geloof het voorrecht heeft te laten zien dat het ertegen bestand is.

Laat me u een voorbeeld geven dat een geweldige betekenis heeft. Johannes 11 gaat over de opwekking van Lazarus

Johannes 11:1-2 Er was iemand ziek, Lazarus van Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. 2 Maria was het, die de Here gezalfd had met mirre en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. En haar broeder Lazarus was ziek.

Deze twee vrouwen deden wat iedereen met geloof in God, met de kennis van Gods verlangen om te genezen en Gods belofte om te genezen, zou doen. Ze vroegen de Here Jezus Christus (hun vriend, God in het vlees) naar hen toe te komen en Lazarus te genezen.

Johannes 11:4 Toen Jezus het hoorde, zeide Hij: Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde.

Om nog wat aan het verhaal toe te voegen, Jezus had Marta en haar zuster en Lazarus lief. Alles duidt erop dat Hij niet zomaar een voorbijgaande vriendschap met deze mensen had, maar veeleer een hechte en nauwe relatie. Er zijn aanwijzingen in de schriften, dat als Jezus naar Jeruzalem reisde, dat Hij dan waarschijnlijk in het huis van deze drie mensen logeerde. Hij sliep bij hen. Hij at met hen. Hij voerde ongetwijfeld heel wat gesprekken met hen.

Denk aan dit verslag in de zin dat Marta, Maria en Lazarus Hem zo na stonden, dat ze met Hem wandelden, spraken en aten. Zij hadden een hechte relatie die andere mensen (misschien andere mensen dan de apostelen) niet hadden. Ze kenden Hem werkelijk en ze vertrouwden Hem. Ze rekenden op Hem op een manier waarop maar weinig mensen dat konden.

Johannes 11:6-7, 11 Toen Hij dan hoorde, dat hij ziek was, bleef Hij daarop nog twee dagen ter plaatse, waar Hij was; 7 daarna echter zeide Hij tot zijn discipelen: Laten wij weder naar Judea gaan. ... 11 Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap te wekken.

Ze begrepen niet waarover Hij het had. Ze dachten dat hij letterlijk sliep. Jezus zei dat hij dood was en dat Hij hem ging opwekken. Laten we verdergaan in vers 17.

Johannes 11:17, 21-27 Toen Jezus dan aankwam, bevond Hij, dat hij reeds vier dagen in het graf lag. ... 21 Marta dan zeide tot Jezus: Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. 22 Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat Gij van God begeert. 23 Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan. 24 Marta zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage. 25 Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, 26 en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat? 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.

U kunt hieraan zien dat Jezus en Marta op twee verschillende niveaus spraken. Zij begreep, maar begreep het niet echt. Jezus sprak over een opstanding die binnen enkele ogenblikken zou plaatsvinden. Zij sprak over een opstanding die zou plaatsvinden als God de eerstelingen zou opwekken. Ze hadden het over hetzelfde onderwerp, maar zaten toch op verschillende golflengten.

Maria kwam eraan en zij zat in principe op dezelfde golflengte als haar zuster Marta.

Johannes 11:38-43 Jezus dan, wederom bij Zichzelf verbolgen, ging naar het graf; dit nu was een spelonk en er lag een steen tegenaan. 39 Jezus zeide: Neemt de steen weg! Marta, de zuster van de gestorvene, zeide tot Hem: Here, er is reeds een lijklucht, want het is al de vierde dag. 40 Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult? 41 Zij namen dan de steen weg. En Jezus sloeg de ogen opwaarts en zeide: Vader Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. [Hij had al met God gesproken over wat Hij zou gaan doen.] 42 Zelf wist Ik, dat Gij Mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare, die rondom Mij staat, heb Ik gesproken, opdat zij geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. 43 En na dit gezegd te hebben, riep Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten!

Deze laatste woorden kunnen tussen twee haakjes ook vertaald worden met: "Deze kant uit, Lazarus!" U kunt begrijpen waarom dat zou kunnen, omdat Lazarus nog steeds in de grafdoeken was gewikkeld en ook zijn gezicht was bedekt. Hij zei Lazarus op het geluid van Zijn stem af te gaan. "Deze kant uit, Lazarus! Kom maar hier heen." Zo kwam hij dan uit het graf.

Hier hebben we een geval, waar het geloof van twee vrouwen heel erg op de proef werd gesteld. De zusters vroegen om genezing, maar zonder enige bekende reden bleef Jezus uit. Hij stelde Zijn reis naar Zijn vriend, die ernstig ziek was, uit. Het was voor de erbij betrokken mensen urgent. Maar Jezus scheen Zich niet bezorgd te maken.

Hebt u ooit op deze manier over God gedacht? Dat uw verzoek urgent was, maar dat Hij schijnbaar niet luisterde? Hij was schijnbaar op reis. Bedenk dat Jezus God is. Als u Jezus hebt gezien, hebt u de Vader gezien. Ze reageren op dezelfde manier. Ze handelen op dezelfde manier. Ze denken op dezelfde manier. Jezus was zo op God afgestemd, dat Hij de dingen op dezelfde manier zou doen als de Vader. In dit geval zou ook de Vader een uitstel hebben ingelast. In dit geval veroorzaakte de Zoon het uitstel.

Er moest een les worden geleerd en er moest een krachtig teken worden gegeven. De eerste les die we hieruit kunnen halen is, dat als we God een verzoek doen, we altijd moeten begrijpen dat Gods doel op de eerste plaats komt, niet ons verzoek. Gods doel komt op de eerste plaats. We behoeven ons niet bezorgd te maken dat God op Zijn woord terugkomt. Het is onmogelijk voor Hem op Zijn woord terug te komen. Hij is God. We moeten altijd bidden met het begrip, dat Gods doel op de eerste plaats komt, en dat God alle dingen ziet. God weet alle dingen. God weet waar Hij naar toe werkt.

Marta en Maria begrepen niet waar Jezus naar toe werkte. Jezus' traagheid liet Lazarus sterven, maar het uitstel bracht een groter iets tot uiting, namelijk het vertoon van Gods macht door de opwekking uit de doden. Luister hiernaar: een belangrijke les is, dat als we een verzoek hebben gedaan naar Gods wil, Hij niet zal nalaten het te verhoren, zelfs als iemand sterft.

Denk daarover na. Zal God de mensen die — ondanks dat ze om genezing hebben gevraagd — in geloof zijn gestorven, genezen? Zelfs al hebben ze een gelovig gebed uitgesproken? Zelfs al zijn deze mensen in de naam des Heren gezalfd met olie? Zal God Zijn gelofte gestand doen? Ja, dat zal Hij! Hij zal die mensen doen opstaan. Het enige verschil tussen die omstandigheid en Lazarus is een kwestie van tijd. Voor Lazarus was het een zaak van vier dagen. Met ons kan het een zaak zijn van duizend jaar of meer. Duizend jaar is voor God niet meer dan het knipperen van een oog en God vergeet nooit een belofte die Hij deed.

Een deel van dit principe waar we het hier over hebben, waarom geloof bereid is te wachten (en soms zelfs zeer lang), is omdat het begrijpt dat er aan Gods doel wordt gewerkt en dat wij niet de enigen zijn met wie Hij werkt. Wij zijn niet de enigen, waarmee Hij rekening moet houden als wij een verzoek doen, omdat we moeten begrijpen dat God net zoveel van anderen houdt als van ons. Hij werkt ook in hun leven naar bepaalde dingen toe. Als wij God iets vragen, moeten we altijd begrijpen dat wij niet de enigen zijn.

Kijk eens naar Jakob en Esau. Als gevolg van zijn bedrieglijk karakter vervreemde Jakob van zijn familie. Jakob was niet iemand zonder gevoel. Jakob wilde ongetwijfeld zijn familie weer terugzien. Hij wilde zijn vader weer terugzien. Misschien wilde hij in het bijzonder wel zijn broer Esau terugzien. Esau was zijn tweelingbroer. Ik weet niet of er een hechtere relatie bestaat dan die tussen tweelingen. Broers en zusters hebben een hechtere relatie dan kinderen met hun ouders, en misschien is de relatie tussen tweelingen wel de meest hechte. Het is zeker dat Jakob ernaar verlangde weer met zijn broer verenigd te worden, maar er stond iets tussen hen in.

Jakob bad ongetwijfeld tot God, zoals we uit het vervolg kunnen opmaken. Weet u wat er moest gebeuren, voordat God kon antwoorden? Jakob moest zich tot God bekeren. Esau moest zich tot Jakob bekeren. Hij moest zich in zoverre tot Jakob keren, dat hij bereid was hem in een geest van vrede te ontmoeten. Jakob moest zich tot God bekeren. Hij moest zich tot God keren. Hij moest berouw hebben jegens God, zodat er vrede kon zijn tussen hem en God; daarna kon Jakob vrede hebben met zijn broer. Er was twintig jaar voor nodig om zover te komen. God verhoorde de gebeden, maar het kostte God met al Zijn macht twintig jaar om werkend via de vrije wil van de mens iets wat slechts een simpel verzoek ("Heer, laat er vrede zijn tussen mij en mijn broer.") aan Hem scheen te zijn, tot stand te brengen.

Iemand die God kent, kan wachten omdat hij weet dat God zo'n verzoek niet zal afwijzen. God zal er op Zijn eigen manier aan werken. Hij zal ervoor zorgen dat het gebeurt, op een manier die voor alle betrokkenen ten goede uitwerkt, niet dat we alleen maar vrede hebben met onze broer. Want het gaat God erom, dat die broer ook in het Koninkrijk van God zal zijn, en ook zal groeien door de ervaringen die hiermee samenhangen. God heeft ook hem lief.

Soms, gemeente, vragen we God om dingen die Hem schijnbaar de handen binden. Maar Zijn handen worden niet gebonden. God moet in Zijn wijsheid op Zijn manier Zijn gang gaan. Iemand die gelooft, iemand die God ernstig zoekt, weet dat, begrijpt dat en is bereid dat als voorwaarde te accepteren.

Jacobus 1:2-4 Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, 3 want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. [Let erop, dat het beproeven, testen van uw geloof volharding, geduld voortbrengt.] 4 Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.

Wat zou er gebeurd zijn als God binnen die twintig jaar in Jakobs leven tussenbeide was gekomen? Dan zou er niet hetzelfde tot stand zijn gekomen in Jakob, en ook niet in Esau.

Jacobus 1:5-8 Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 6 Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. 7 Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, 8 innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen.

Gemeente, het is heel goed mogelijk dat wij zo gespannen uitkijken naar een antwoord van God, dat we het belang van het heden uit het oog verliezen. Ik bedoel het "nu". Ik bedoel, waar we leven in het tijdscontinuüm, dat misschien niet eerder zal eindigen dan bij onze dood.

Eens hoorde ik een toespraak, die de vader van onze schoondochter Beth op Graduate Club gaf. Hij gebruikte daarin een illustratie. die me echt heeft geholpen om dit punt te begrijpen. Mr. Bulharowski had als liefhebberij pistoolschieten. Hij vond dat de punten die hij behaalde niet echt voldoende waren. Hij wilde meer punten halen. Op de een of andere manier vertelde iemand hem tijdens het oefenen over een manier, die hij als illustratie gebruikte in zijn toespraak; het kan ook zijn dat hij dit ergens las (ik weet het niet meer precies), maar het kwam in principe op het volgende neer. Hij leerde dat als hij zich niet op het doel concentreerde, maar zich juist zou concentreren op het einde van de loop en daaroverheen zijn oog ook op het doel in de verte zou richten, dat hij dan meer punten zou behalen. Hij probeerde dat dus en onmiddellijk behaalde hij aanzienlijk meer punten.

In die toespraak paste hij dit principe toe op het leven als christen. Veel te veel van ons houden ons oog gericht op het Koninkrijk van God en vergeten de tijden waarin we leven, vergeten de ervaringen waar we doorheen gaan. We concentreren ons zo sterk op het doel, dat we het belang van het heden uit het oog verliezen. Als we het belang van het heden en wat we zo van dag tot dag doen uit het oog verliezen, kan het zijn dat we het doel nooit bereiken.

Dit principe werd onlangs nog eens bevestigd in een boek dat John Reid me gaf om over een scherpschutter bij de mariniers te lezen. Deze man was zo goed in het schieten met een geweer, dat het mijn begrip bijna te boven gaat hoe precies deze man kon zijn. In de loop van de beschrijving kwam ik tot de ontdekking dat als deze man op een doel schoot, hij zich niet alleen op het doel concentreerde, maar ook op alles wat er zich rondom hem heen voordeed, omdat hij was gaan begrijpen dat die dingen hun invloed hadden of hij het doel wel of niet zou gaan raken.

Dat was heel interessant, omdat ik de neiging zou hebben me zo op het doel te concentreren, dat er heel veel dingen zouden zijn waarvan ik me niet bewust zou zijn, dat die mijn doel zouden kunnen verstoren, zoals bijvoorbeeld de hitte van de dag of de windsnelheid en windrichting. Hij was zich zelfs bewust van de beweging der bomen. Hij was zich bewust van de temperatuur. Heel interessant.

Daar hebben we hier mee te maken. Toen Jacobus dit schreef, had hij een beproeving in gedachten die wel enige tijd duurde, een beproeving die we slechts middels volharding kunnen doorstaan. Hij zegt dat we geduld moeten uitoefenen om er middels volharding doorheen te kunnen komen, het eind te kunnen bereiken. Bovendien zei hij nog, dat we God om wijsheid moesten vragen om deze beproeving te kunnen doorstaan. Het is niet alleen maar een kwestie van onze wil. Het is een zaak van er met de grootst mogelijke wijsheid doorheen gaan, zodat we er zoveel mogelijk van leren terwijl we er doorheen gaan, omdat iemand die gelooft, begrijpt dat God heeft bepaald dat we moeten wachten. God heeft in Zijn wijsheid het antwoord zo in elkaar gestoken, dat we moeten wachten. Hij gebruikt dit als een test voor ons geloof. Daarom wil Hij dat er andere dingen tot stand komen, terwijl we op de antwoorden wachten. Daarom hebben we wijsheid nodig. Jacobus zegt, dat als u door de beproeving heengaat, u er goed aan doet om wijsheid te vragen om er doorheen te gaan.

Wijsheid is hier niet iets filosofisch, het is veeleer de wijsheid die in het boek Spreuken tot uiting komt, praktisch gezond verstand om het beste te maken van de dingen waar we doorheen gaan. Hij zegt hier: Vraag God om inzicht hoe met de beproeving, waar u doorheen gaat, om te gaan, opdat u zoveel mogelijk gaat begrijpen van de richting waarin God dit laat gaan, zodat u zoveel mogelijk kunt meewerken. Ik zeg u, dat als u dat doet, dat dan de druk van het wachten zal wegebben, omdat u zich erop gaat concentreren hoe u het beste kunt maken van de huidige omstandigheden. Daar ligt heel veel wijsheid in besloten.

Laten we, om dat te versterken, Mattheüs 6:9-11 opslaan, het Onze Vader. Ze vragen Hem om hen te leren bidden.

Mattheüs 6:9-11 Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; 10 uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijks brood;

Ik denk dat dat genoeg is, omdat ik me hier op één principe wil concentreren. Toen Jezus hen onderwees, zei Hij: "Geef ons heden ons dagelijks brood." Dit was het eerste persoonlijke verzoek in dit gebed. Denk eens na over de praktische wijsheid die hierin besloten ligt. Zonder het al te direct te zeggen, zegt Jezus ons morgen buiten beeld te zetten en ons op vandaag te concentreren. Geef ons heden ons dagelijks brood. Waarom? Omdat we niet in de dag van morgen leven, maar in de dag van vandaag. We zullen het belang hiervan straks gaan inzien. Om met succes bij de dag van morgen aan te kunnen komen, moeten we de uitdagingen van vandaag het hoofd hebben geboden, want anders zal morgen van geen enkele betekenis zijn.

Hij zegt ons niet te zoeken naar de gaven van morgen of het brood van morgen, omdat het het beste met ons zal gaan als we ons concentreren op het leven in het heden. Waarom? Eén van de meest voor de hand liggende redenen is, dat we er morgen misschien niet eens meer zijn. We kunnen dood zijn. We denken daar niet graag aan.

Jezus is heel praktisch. Als we voor vandaag zorgen en er het beste van maken, dan zullen we als morgen arriveert, als God ons met een morgen zegent, ditzelfde principe toepassen en zullen we het meest groeien. Omdat we niet uitstellen, maar vandaag in actie komen, nu direct, omdat dat belangrijk is. We zullen ons voordeel doen met de uitdagingen van vandaag.

Als we sterven, dan zullen de gebeden die we voor morgen maakten, overbodig zijn en echt onnodig. Jezus zegt dat brood voor vandaag brood genoeg is. Denk nu niet dat het woord "brood" hier alleen maar duidt op voedsel, het symboliseert veeleer al het fysieke dat we nodig kunnen hebben, zoals brood, kleding, water, onderdak, en noem maar op. Dit wordt allemaal afgedekt door dit woord "brood".

Het eerste deel van het "Onze Vader" richt zich op de toekomst. Let erop, dat elk van deze verzoeken op Gods terrein ligt. Hij is de enige die daar werkelijk iets aan kan doen. Hij is de enige die werkelijk Zijn naam kan heiligen. Hij is de enige die Zijn regering hier op aarde kan oprichten. Hij is de enige die Zijn Zoon kan zenden. Hij is de enige die kan afdwingen dat Zijn wil hier op aarde wordt gedaan. Als het gebed zich met ons en onze verzoeken gaat bezig houden, verschuift Jezus de aandacht snel naar het heden. Hij zegt daarmee, dat we vandaag op God moeten vertrouwen en morgen aan Hem moeten overlaten. Het heden is van ons. De toekomst is van God.

De implicatie hiervan is dat gebed een taak, een opdracht is voor elke dag. Net zoals we iedere dag brood nodig hebben, heeft ook iedere dag zijn gebed nodig. Hoeveel we vandaag ook bidden, het schiet tekort voor morgen. Wanneer de dag van morgen komt, dan moeten we op die dag bidden.

Waar kreeg Jezus dit idee eigenlijk vandaan? Kreeg Hij het uit het Oude Testament? Inderdaad. Waar staat dat dan? Het is te vinden in de ervaringen in de woestijn van de kinderen Israëls. God gaf hun elke dag manna. Hij gaf hun genoeg voor die dag. Als ze het tot de volgende dag probeerden over te houden, bedierf het. God maakte een patroon duidelijk. Hij onderwijst ons een les. Concentreer op de dag waarin je leeft.

We zullen nooit volledig het zicht op de grote en ontzagwekkende toekomst verliezen, maar we zullen ons er niet op concentreren, omdat we het meest zullen groeien als we ons op vandaag concentreren. Als de dag van morgen dan aanbreekt, dan zal God ons manna voor die dag geven. Als de dag daarna aanbreekt, zal God ons het manna voor die dag geven. God zal in al onze behoeften voorzien, maar Hij wil dat we ons op vandaag richten, niet op de toekomst. De toekomst maakt deel uit van onze visie, maar onze aandacht is gericht op vandaag.

We kunnen datgene waarin God vandaag voorziet, evenmin bewaren als datgene wat Hij morgen zal geven, omdat we dat nog niet hebben. God verwacht dat we iedere dag tot Hem zullen bidden en dat we onze geestelijk accu middels dat gebed zullen bijladen.

Mattheüs 6:34 Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

We kunnen vandaag niet eten wat God morgen zal geven. Het patroon dat in de woestijn werd gegeven, is heel duidelijk.

Het gaat me in deze preek om zowel geloof als gebed, maar het gaat me meer om de relatie tussen geloof en gebed dan om iets anders. Geloof is niet een abstract geloof in het woord van God. Het is niet een eenvoudig instemmen met of begrijpen van Gods wil. Het is geen passieve aanvaarding van feiten over God. Geloof is een werking van God. We hebben wat we hebben alleen maar omdat we op goddelijke wijze zijn verlicht. God heeft door Zijn Geest een energie, een kracht in ons geplant, die ons in staat stelt om in geloof te reageren op Zijn woord; en God en Zijn Zoon, Jezus Christus, zijn het doel van dat geloof.

U herinnert zich nog wel dat Petrus op het water van het meer van Galilea probeerde te lopen. Zolang hij zijn denken op Christus gericht hield, kon hij ook werkelijk op het water lopen. Maar toen hij zijn aandacht richtte op de wind, de golven, het water, bracht dat twijfel in zijn denken teweeg en hij begon te zinken en moest om hulp roepen. Het doel van ons geloof is de Vader en de Zoon.

Echt geloof stelt ons in staat hen te zien als Schepper, Vader, Instandhouder, Genezer, Zoon, Verlosser, Hogepriester en oudste Broer. En dit dan niet alleen maar op een academische manier, maar werkelijk in de praktijk — op zo'n manier dat ze deel uitmaken van ons leven, een manier dat ze werkelijker zijn dan de wereld om ons heen. Maar we moeten hierin nog heel wat groeien.

Dit geloof reageert op het woord van God door het van harte als waarheid te aanvaarden en er daarom elke dag gebruik van te maken. Het zoekt Gods woord met dezelfde ijver en met dezelfde zorg als iemand die in een woestijn op zoek is naar water. In feite is dit geloof volledig gebaseerd op de geloofwaardigheid van Gods woord. Geloof brengt gebed voort en gebed kan in feite buiten het geloof om niet bestaan. Aan de andere kant is deze relatie niet geheel eenzijdig, omdat gebed geloof ondersteunt en een grote rol speelt in het blijven groeien van geloof.

Nog een laatste schriftgedeelte voor we er vandaag mee ophouden. Dit schriftgedeelte vinden we in Hebreeën 3:12-14. Dit is een waarschuwende opmerking. God heeft deze kracht (wat ik een energie noemde) bij ons ingeplant — een kracht die ons in staat stelt in geloof op Zijn woord te reageren, maar deze moet gebruikt worden. Deze kracht moet gevoed en verzorgd worden.

Als dat niet gebeurt dan zal het, net als de meeste andere dingen in het leven, gaan wegebben, achteruit gaan, en uiteindelijk zal het geleidelijk verdwijnen. Dat gebeurt omdat geloof afhankelijk is van een relatie. U weet, dat als u een relatie met een ander niet koestert (u kunt eens de beste vrienden zijn geweest, maar als de relatie geleidelijk aan verbroken wordt) hij steeds verder van u af komt te staan; u denkt steeds minder aan hem totdat het zelfs zover komt dat u hem nog nauwelijks kent of zou herkennen.

Ik denk hier aan mensen met wie we de middelbare school hebben doorlopen. Het is heel moeilijk te beseffen, dat ik al meer dan veertig jaar van de middelbare school af ben. Toen ik eindexamen deed voor de middelbare school, kwam de gedachte zelfs niet bij me op, dat ik sommige van deze mensen nooit meer zou zien. Toch heb ik de meeste mensen waarmee ik tegelijkertijd eindexamen deed, nooit meer gezien. Vijf jaar later heb ik enkele van hen nog eens gezien toen ik naar een reünie van de middelbare school ging. Sommigen heb ik al in geen veertig jaar gezien, anderen in geen vijfendertig jaar. Ik weet dat we zover van elkaar af zijn komen te staan, dat ik de meeste van hen op straat zou kunnen voorbij lopen zonder hen te herkennen. De band die ons met elkaar verbond, is verdwenen.

Hetzelfde kan met God gebeuren. De band die ons met God verbindt, is geloof. Dit brengt ons in een relatie. Die relatie moet worden gekoesterd en als hij niet wordt gekoesterd, groeien we uit elkaar en gaan we steeds minder op elkaar gelijken, zitten we steeds minder op dezelfde golflengte. Daar heeft de apostel het hier in Hebreeën, hoofdstuk 3, over.

Hebreeën 3:12-14 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God, [de vriendschap wordt losser in plaats van hechter] 13 maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde; 14 want wij hebben deel gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot het einde onverwrikt vasthouden.

We moeten allemaal op onze hoede zijn voor ongeloof, net zoals we dat voor een vijand zouden zijn. Paulus heeft het hier niet over een hart waarin ongeloof alleen maar aanwezig is, hij heeft het veeleer over een hart dat volledig door ongeloof wordt beheerst, het type hart dat iemand zal omlaaghalen, net zoals Petrus in het water van het meer van Galilea werd omlaaggetrokken. Het gevaar van ongeloof is, dat het het vertrouwen kapot maakt waarop onze relatie met God is gebaseerd. Ongeloof leidt tot afvallen, dat is precies het tegenovergestelde van naderbij komen. Naderbij komen is één van de hoofdthema's van deze brief.

Afvallen is het antoniem van naderbij komen, het tegenovergestelde ervan. Afvallen is de allergrootste ramp in het leven, het toppunt van een nederlaag, omdat het Gods doel met Zijn schepping in u volkomen verijdelt. Het is essentieel te bedenken, dat als iemand afvalt, hij niet slechts afvalt van een doctrine of van een verzameling van doctrines, maar hij valt af van een levende, dynamische persoon. Geloof moet worden ontwikkeld. Het groeit door het lezen en bestuderen van Gods woord en het erover mediteren. Het groeit in een atmosfeer van beproeving, omdat het in het gebruik wordt toegepast.

Het groeit ook, zoals we in deze drie verzen zien, in een atmosfeer van vermaning, vermaning die komt van anderen die met ons omgaan. Vermaning is een voorzorgsmaatregel tegen afval en dit is een hoofdreden waarom broederlijke omgang zo hard nodig is. Zonder die omgang, gemeente, kunnen we misschien op ons zelf stand houden en misschien zal ons geloof niet noemenswaardig achteruit gaan, maar iemand die niet met anderen met dezelfde geest omgaat, zal zelden groeien.

We moeten God blijven vragen om ons geloof te doen toenemen, want dan zullen we in staat zijn te groeien.

We zullen er hier mee ophouden en, zo God wil, zullen we volgende week vanuit Canada weer met u samenkomen.



Loading recommendations...