Sermon: De Vader-Zoon relatie (Deel 8)

#754NL

Given 07-Jan-06

description: (hide)

De aandacht vestigend op Galaten 4:6 herhaalt John Ritenbaugh dat Jezus Christus de Geest is die werd aangeduid om in ons te wonen. Er bestaat geen derde persoon binnen een gesloten drieëenheid. Jezus Christus en God de Vader zijn één in geest en doel, waarbij dat doel is ons naar dezelfde soort eenheid te trekken als die momenteel tussen Hen bestaat. Het woord Elohim is niet beperkt tot goddelijke wezens, geslacht of familie. Er zijn twee goddelijke Wezens die in zo'n harmonie (Johannes 10:30) samenwerken dat ze één gezin vormen. De Vader en de Zoon zijn beiden van de goddelijke soort (groep, klasse, familie) - scheppende, heersende wezens. Absoluut kan worden beschouwd als een synoniem van allerhoogste; er is niemand aan wie God de Vader Zich moet onderwerpen. Jezus Christus voegde Zich onder de Vader en had als taak de Vader te openbaren. Door Jezus' eigen getuigenis weten we dat Jezus de Vader erkende als meer (of superieur) dan Hij (Johannes 5:30; 6:38; 8:29; 12:49-50; 14:28). Paulus erkende dat de Vader superieur was in rang ten opzichte van Christus (1 Corinthiërs 15:27-28). De mindere onderwerpt zich aan de meerdere. Weer volledig geest zijnde erkende Jezus nog steeds de superioriteit van de Vader; Jezus erkende dat Hij niet de absolute God was, zelfs al waren beiden gelijk voor wat betreft hun soort. In termen van functie en verantwoordelijkheid is God de Vader superieur (1 Corinthiërs 8:6, Efeziërs 4:4-6, 1 Timotheüs 1:17); Gods gezin kent een hiërarchie. Jezus, onderworpen aan de Vader - de absolute God - is onze Heer, Meester, Zaligmaker en Hogepriester, en onze aanbidding volledig waard (Mattheüs 9:18, Johannes 9:38). Jezus, Zijn neef Johannes de Doper en de apostel Paulus gaven bewijs van Christus' eeuwig eerder bestaan (Johannes 1:1-2, 30; 3:13; 8:58; 1 Corinthiërs 10:4; Hebreeën 1


transcript:

We beginnen deze preek met Galaten 4:6 om in het kort te worden herinnerd aan waar mijn vorige preek over ging. In die vorige preek zagen we door Jezus' eigen woorden, in het bijzonder in Johannes 14:18, dat Hij de Heilige Geest is die in ons woont, niet een geheel ander geestelijk wezen dat een derde partij in de Godheid vormt. Galaten 4:6 versterkt dit. Let zorgvuldig op wat Paulus hier schreef.

Galaten 4:6 En, dat gij zonen zijt — God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.

Dat is duidelijk. De Geest die in ons woont, dat is precies wat Johannes 14 zegt. Het is de Zoon, Jezus Christus.

Jezus is veel meer dan de Geest die in ons woont. Jezus is God. Hij is geest en Hij is heilig. Hij is onze Hogepriester. Hij is het Hoofd van de kerk. Hij is onze Verlosser en ook de hoop der heerlijkheid. Hij is het gepersonifieerde woord van God. Hij is ook de gepersonifieerde weg, waarheid en leven. Zijn woord is geest en leven, zoals Hij in Johannes 6:63 zei. Zijn Geest is de Geest der waarheid, zoals er in Johannes 17 staat. Hij is onze Trooster, onze Gids, onze Advocaat en Degene die voor ons tussenbeide komt.

Hij beschikt over iedere kwalificatie om voor Zijn doeleinden in ons te wonen. Van die zogenaamde derde persoon van een niet bestaande drieëenheid van gelijkwaardige God-wezens zien we nergens in de Schrift dat deze ooit een relatie met de Vader had. Het is heel duidelijk vanuit de Schrift dat de Zoon een relatie met de Vader heeft, maar dat zogenaamd derde wezen heeft die niet. Deze bestaat eenvoudigweg niet en heeft ook nooit bestaan. Jezus is God en Zijn relatie met de Vader wordt in de bijbel goed gedocumenteerd.

De informatie over deze relatie is in het Oude Testament karig, maar het Nieuwe Testament loopt ervan over. De christelijke religies in de wereld om ons heen geloven echter in overgrote meerderheid in de drieëenheid. Laten we Lucas 10:21 opslaan en daar een heel eenvoudige uitspraak van Jezus lezen, maar deze is van grote betekenis.

Lucas 10:21 Terzelfder tijd verblijdde Hij Zich door de Heilige Geest en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.

Wij zijn de kinderkens waar Hij het hier over heeft. Wij zijn uitverkozen opdat aan ons de ware relatie geopenbaard zou worden en wij zouden geloven dat de Geest van de Vader en de Zoon in ons woont, waardoor we als zonen van God zijn verwekt. Let erop dat ik zei de Geest van de Vader en de Zoon. Waarom? Omdat dit dezelfde Geest is. Hoe kan dat dan — twee verschillende wezens en toch dezelfde Geest? Dat kan omdat Zij één zijn.

In deze preek ga ik heel wat schriftgedeelten lezen als bewijs dat wat ik onderwijs de waarheid is.

Johannes 10:30 Ik en de Vader zijn één.

Hij doelde er niet op dat Zij één persoon zijn. Hij bedoelde dat Zij één van zin zijn, dat ze het volledig met elkaar eens zijn betreffende de werkzaamheden voor hun doel. Deze perfecte overeenstemming is precies het doel waarheen Zij ons trekken. Maar bedenk, en u weet dat dit waar is, dat we op dit moment nauwelijks één met Hen zijn. Ondanks onze bekering blijven er tot op de huidige dag elementen van ons vleselijk denken in ons achter. Ik wil u er nogmaals aan herinneren dat in Jezus' gebed in Johannes 17 Hij de Vader specifiek vroeg dat wij één mochten zijn zoals Zij één zijn. Het is daarna onze verantwoordelijkheid in het leven keuzes te maken die overeenstemmen met Hun doel, zodat wij één met Hen kunnen zijn.

Vandaag gaan we samenvatten en alle losse eindjes die er in deze serie nog zijn overgebleven, verduidelijken, waarbij we ons zullen concentreren op de relatie tussen de Vader en de Zoon. Het allereerst ga ik heel wat tijd besteden aan het definiëren van een aantal begrippen. Dit zijn begrippen waar we op de een of andere manier mee vertrouwd kunnen zijn, maar we hebben misschien nooit de tijd genomen ze op te zoeken en te bestuderen wat ze betekenen en hoe ze van toepassing zijn op het onderwerp waar we in de laatste zeven preken doorheen zijn gegaan.

In dit onderzoek gebruik ik Strong's Exhaustive Concordance; Brown, Driver and Brigg's Concordance; Vine's; Gensenius'; Bullinger's Companion Bible; The Reader's Digest Great Encyclopaedic Dictionary; Webster's Ninth New Collegiate Dictionary en The Reader's Digest Complete Word Finder.

Het eerste begrip is er één waar u vertrouwd mee bent, maar misschien heeft het niet dezelfde betekenis voor u als welke "het boek" u schijnt te laten zien. Dat begrip is Elohim. Als we het Hebreeuwse woord omzetten in onze lettertekens krijgen we Elohim. Soms plaatsen ze ook nog de letter "y" erin: Elohiym. Dit woord heeft een veel ruimere toepassing dan sommigen hebben gedacht; ook kan het een specifieke betekenis hebben waaraan velen niet hebben gedacht. Elohim heeft niet de simpele definitie die velen het veronderstellen te hebben.

Elohim is het meervoud van El, een ander Hebreeuws woord. Iedereen schijnt het daarover eens te zijn. Daar bestaat geen twijfel over. "El" wordt in de King James Version (en om de zaken consequent te houden misschien ook wel in alle andere vertalingen) vertaald als "God". Soms wordt het echter ook vertaald als "god". De basisbetekenis is "machtige". Het duidt op kracht. Elohim geeft dus het meervoud van die eenvoudige woorden weer. Elohim is het meervoud van El, maar er zit iets vreemds aan verbonden waardoor men gedwongen wordt voorzichtig te zijn, omdat Elohim niet altijd wordt vertaald met "God" of "god".

Als de bijbel enige aanwijzing is, dan had het Hebreeuws van geen kanten de enorme woordenschat die het Engels ons biedt. De bijbel gebruikt slechts iets minder dan 8.700 Hebreeuwse woorden. Het is mogelijk dat hun taal heel wat meer woorden had. Ter vergelijking, het Engels uit deze tijd heeft meer dan een half miljoen woorden die we kunnen gebruiken.

De Hebreeën omzeilden de ontoereikendheid van hun taal door dezelfde woorden binnen een grote verscheidenheid aan contexten te gebruiken. Zo wordt Elohim gebruikt binnen contexten waar geduid wordt op kracht en macht, zelfs al is de machtige Schepper God helemaal niet in beeld. Ik zal u daarvan een voorbeeld geven. Laten we Exodus 21 opslaan. Ik zal u één voorbeeld hiervan laten zien, maar er zijn er vele. Zoals u zich herinnert staan in Exodus 20 de tien geboden, maar in Exodus 21 staan enkele voorwaarden van het Oude Verbond.

Exodus 21:6 dan zal zijn heer hem bij de goden brengen, hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen, en zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen.

In de NBG is het duidelijk waar hier in het Hebreeuws Elohim (goden) staat. In de KJV is Elohim echter met "judges" vertaald, evenals in Het Boek met "rechters". Het Hebreeuwse volk hield rechters, evenals mensen zoals een koning, voor vertegenwoordigers van God. In dit specifieke geval waren de rechters Zijn instrumenten die beslissingen namen namens God, voor God, voor het volk. Daarom waren zij in wezen "machtige" mensen — mensen die in de gemeenschap over kracht en macht beschikten. Voor hen was het dus volstrekt natuurlijk om "rechters" met het woord Elohim aan te duiden.

Op dezelfde manier wordt Elohim ook gebruikt om engelen aan te duiden. Luister naar alle toepassingen van dit woord: engelen (goede engelen); demonen (slechte engelen); valse goden en zelfs valse godinnen, evenals gewone mensen die binnen de cultuur van betekenis waren, zoals rechters en koningen. Maar deze mensen zijn zeer zeker geen onsterfelijke, geestelijke wezens.

Als u aan Elohim denkt, komt dan niet onmiddellijk God of goden in uw denken op? Ik probeer uw denken om onmiddellijk tot die conclusie te komen wat te vertragen, omdat dat mogelijk niet het geval is. Merkte u op dat ik valse godinnen noemde als vertaling van Elohim? Dit is inclusief Astarte, de godin der Sidoniërs die in de bijbel wordt genoemd. We zouden tot de conclusie hebben kunnen komen dat het woord Elohim specifiek mannelijk is. Dat is niet het geval. Het beperkt zich niet tot één geslacht; het is niet beperkt tot mannelijke wezens. Ook is het niet beperkt tot goddelijke wezens. Bovendien, al is het ook een meervoudig woord, wordt het zeer zeker ook gebruikt in een context waar duidelijk over één persoon wordt gesproken. Wat is nu het resultaat hiervan voor onze geestelijke opbouw? Het resultaat is dat als het in de context duidelijk om een goddelijk wezen gaat, het kan duiden op of de Vader of de Zoon alleen, of het kan duiden op beiden tegelijkertijd.

Wat is dus de conclusie van alle deze variaties in gebruik? De conclusie, gemeente, is dat we het ons niet kunnen veroorloven achteloos aan te nemen dat het altijd en overal hetzelfde betekent, zelfs als het met "God" is vertaald. Ik denk dat dit in het bijzonder van belang is voor leden van de kerk van God. Waarom? Omdat ons onder Herbert Armstrong werd geleerd dat het woord ook "God-familie" betekent. We lazen dat gewoon in het woord. Het kan me niet schelen hoeveel naslagwerken u opslaat, u zult het woord "familie" niet opgesomd vinden als een vorm van gebruik of als definitie van Elohim.

Hoe kwam Herbert Armstrong aan het gebruik van "familie" voor Elohim? Laat me u een verhaaltje vertellen, dat mij eens werd verteld. De persoon die me dit vertelde, zei dat hij Herbert Armstrong eens hoorde zeggen dat hij door een verslaggever werd gevraagd of hij de bijbel letterlijk geloofde. Zijn antwoord zou u kunnen verrassen. Hij zei: "Nee." Hij voegde er echter heel snel aan toe: "Ik geloof wat de bijbel letterlijk betekent, niet wat hij letterlijk zegt." Er lag wijsheid in zijn antwoord besloten. Dit principe stelde hem in staat, of misschien iemand voor hem, om "familie" toe te voegen aan de lijst van toepassingen van Elohim die tot die tijd reeds waren verzameld.

Het woord "familie" is in feite een logische conclusie uit het feit dat er in de bijbel twee God-wezens worden geopenbaard, die in perfecte harmonie samenwerken. Zij zijn zo volmaakt één van zin dat zelfs als zijn Ze aparte wezens, Jezus zei dat Ze één zijn (zie Johannes 10:30). Het Nieuwe Testament openbaart hun relatie als een Vader-Zoon relatie. Wat is dat? Dat is familie-terminologie. Verder wordt Jezus, in het bijzonder in het evangelie naar Johannes als de "eniggeboren Zoon" aangeduid. Dat is ook familie-terminologie. Daarnaast worden zij die door Hun Geest zijn verwekt kinderen van God of zonen van God genoemd, waardoor het familie-aspect nog wordt versterkt.

Laten we Efeziërs 3:15 opslaan om te versterken wat ik hier zeg. Let op deze uitspraak van de apostel Paulus.

Efeziërs 3:15 naar wie alle geslacht [familie] in de hemelen en op de aarde genoemd wordt,

Naast wat ik u reeds betreffende familie heb gezegd, spreekt de bijbel over geestelijke geboorte en dat er een huwelijk in het verschiet ligt (Openbaring 19); deze woorden duiden ook al op een familie-relatie. Herbert Armstrong bracht al deze familie-concepten over naar het woord Elohim uit het Oude Testament en nam de vrijheid het te definiëren als duidend op een familie, ook al bestond die familie maar uit twee personen.

Ik denk dat dit toelaatbaar is, met één waarschuwing en wel de volgende: Ik geloof dat het goed is, zolang we begrijpen en daarom in overweging nemen dat Elohim beslist niet altijd op een familie duidt. Dit begrip kan binnen het woord besloten liggen, maar het is geen definitie die, of een gebruik dat voor honderd procent aanvaardbaar is, omdat het gebruik niet zo consequent is. We kunnen er dus niet altijd op rekenen dat "God" binnen iedere context waarin we dit woord vinden, op zowel de Vader als de Zoon slaat. Daarom moeten we er altijd zorgvuldig over nadenken voordat we tot zo'n conclusie komen.

Laten we nog wat verder naar het begrip "familie" kijken. Wat betekent "familie"? Het begrip "familie" is, evenals Elohim, een zeer algemeen begrip, in dit geval duidend op mensen, voorouders, dingen, principes, wetten of soort; in feite elke groepering met gemeenschappelijke karakteristieken. Dat is de sleutel: elke groepering met gemeenschappelijke karakteristieken. Het is een begrip dat duidt op eenheid, relatie, groepering, classificatie.

In die definitie die ik u zojuist voor familie gaf, gebruikte ik een ander woord, dat voor dit onderwerp van belang is. Dat is het woord soort. Zoals we zojuist zagen is het een synoniem voor familie en zo zullen we het in deze preek gaan gebruiken. "Soort" duidt op groepering, klasse of type. Het wordt bijna altijd voorafgegaan door een ander zelfstandig naamwoord dat het modificeert, waardoor de groepering of de klasse specifieker wordt. Bijvoorbeeld we zouden kunnen zeggen dat een hond behoort tot de diersoort. We zouden kunnen zeggen dat een jongen van de menssoort is. We zouden voor het doel van deze preek kunnen zeggen dat de Vader en de Zoon beiden van de Godsoort zijn.

Deze uitspraak — de Vader en de Zoon zijn beiden van de Godsoort — plaatst hen op gelijk niveau qua soort. We zouden kunnen substitueren "het plaatst hen op gelijk niveau qua groepering, klasse of familie van wezens". Man, vrouw en kinderen zijn van de mens- of de menselijke soort. Deze groepering laat zich niet uit over rangorde binnen de soort. Het stelt slechts de algemene classificatie vast.

De heer Armstrong definieerde de Godsoort als de familie, klasse of groepering van scheppende, heersende wezens. Het belangrijke punt hier is dat de Godsoort de scheppende, heersende wezens zijn. Er zijn andere bijbelse uitspraken nodig om een rangorde binnen de soort vast te stellen.

Een ander woord dat ik in deze preken gebruikte en dat ik moet definiëren is het woord "absoluut". Ik moet dit doen omdat het schijnt dat ik onbedoeld sommigen een stuip heb bezorgd, omdat zij de betekenis van het woord niet begrepen. De heer Armstrong verwees naar de Vader als de "almachtige" God. Anderen gaven in hun geschriften echter de voorkeur aan de term "absolute" God.

Het woord "absoluut" heeft een aantal synoniemen, maar als we het voornaamste gebruik ervan doorkrijgen, is dat het volgende: "absoluut" is dat punt waarop er niets meer volgt. Het duidt op dat punt waarop er niets meer volgt. Het woord "allerhoogste" betekent uiterste, hoogste, laatste.

Zoals u kunt zien zijn "allerhoogste" en "absoluut" synoniemen van elkaar, maar ze worden gewoonlijk in ietwat verschillende omstandigheden gebruikt. Bijvoorbeeld er is een wodka die "Absolute" heet. De distillateur zegt door de naam dat er geen andere wodka is die de vergelijking met de hunne kan doorstaan.

We kunnen het hebben over het "absolute" nulpunt, doelend op een punt dat men bereikt en waarna er geen koudere temperatuur meer bestaat. Er volgt niets meer op. God aanduiden met het woord absoluut betekent dus dat Hij het enige wezen is, inclusief God-wezens, die geen God heeft. Dringt dat tot u door? Dat is een rangorde binnen de soort. Er is na Hem, boven Hem geen God, aan wie Hij rekenschap verschuldigd is of aan Wie Hij Zich moet onderwerpen. Dit is dezelfde manier waarop Herbert Armstrong de Vader karakteriseerde. Hij was de uiterste, de hoogste. Er is geen God boven Hem.

Wat is dus het verschil of we "absoluut" of "allerhoogste" gebruiken? Het is gewoon een zaak van voorkeur, meer niet, omdat ze precies hetzelfde betekenen. Dit haalt Jezus op geen enkele manier omlaag, omdat Hij ook God was, is en altijd zal zijn, maar Hij is niet de Vader. Is dat duidelijk?

De bijbel geeft Jezus duidelijk wat Hem toekomt. Laten we Mattheüs 11:27 opslaan.

Mattheüs 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren.

Het punt wat hier belangrijk is, is "... wie de Zoon het wil openbaren."

In het Oude Testament is de Vader op zijn best een vage figuur. In het Oude Testament komt er wel een of andere aanduiding voor van een relatie tussen tenminste twee God-wezens, als het woord Elohim wordt gebruikt, daar het meervoudig is. Daarnaast zijn er een aantal plaatsen waar vrij sterk de indruk wordt gewekt dat er een ander God-wezen is, zoals in Daniël 7. In veel van deze gevallen is er echter enige kennis van de nieuwtestamentische openbaring nodig om die plaatsen te kunnen aanduiden. Eén van Jezus' verantwoordelijkheden als mens was dit tweede wezen, dat Hij "de Vader" noemde, te openbaren.

In het zojuist gelezen vers staat: " ... wie de Zoon het wil openbaren." In het Grieks is dat woord "wil" heel sterk. Het duidt erop dat toen Jezus dit zei, Hij het met nadruk zei, dat Hij er sterk opuit was iedere onduidelijkheid te verwijderen die er in het Oude Testament mocht zijn en dat Hij dat zou doen ten gunste van hen die geroepen waren de Vader te kennen. Dit is belangrijk voor u en mij, omdat Johannes 17:3 zegt dat "eeuwig leven is de Vader en de Zoon te kennen". Ik denk dat u heel goed begrijpt dat de mensen in de religieuze wereld om ons heen heel veel tijd besteden aan het openbaren van de Zoon, maar dat ze niet veel tijd besteden aan het openbaren van de Vader. Ik denk dat voordat deze preek afgelopen is, u heel wat beter zult begrijpen waarom we de Vader moeten kennen.

Johannes 14 bevat de monoloog die Jezus Zijn discipelen na dat laatste Pascha gaf.

Johannes 14:28 Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb; Ik ga heen [Hij zou gaan sterven, begraven worden, opgewekt worden en ten hemel varen.] en kom tot u. Indien gij Mij liefhadt, zoudt gij u verblijd hebben, omdat Ik tot de Vader ga, want de Vader is meer dan Ik.

Volgens Jezus' eigen getuigenis is de Vader de grootste van deze twee God-wezens. Dat is heel duidelijk. Op deze manier van het maken van een rangorde wordt Hij in een tweede positie geplaatst, ook al is Hij eveneens God. Loog Jezus? Probeerde Hij de Vader groter te doen overkomen dan Hij was, of zoiets? Nee. Hij zei de waarheid. "De Vader is groter dan Ik." We kunnen dus niet op een eerlijke manier tegen deze uitspraak uit Jezus' eigen mond ingaan.

We gaan vijf schriftgedeelten bekijken die de afspraken binnen de relatie tussen deze twee laten zien. Let erop hoe Jezus dit onderwees in samenhang met de afspraken binnen de relatie tussen deze twee God-wezens.

Johannes 5:30 Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. [Hij aanvaardde de bevelen van de Vader.]

Johannes 6:38-39 Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. 39 En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage.

Johannes 8:29a En die Mij gezonden heeft, ...

Zendt de grotere niet de mindere? Zendt de baas niet de knecht? Natuurlijk.

Johannes 8:29 En die Mij gezonden heeft, is met Mij. Hij heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt.

Johannes 12:49-50 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen en spreken moet. 50 En Ik weet, dat zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft.

Dat is heel duidelijk.

In 1 Corinthiërs 15:27 gaan we kijken naar het einddoel van datgene waaraan Zij werken. Dit werd door Paulus geschreven.

1 Corinthiërs 15:27-28 want alles heeft Hij [de Vader] aan zijn [Jezus'] voeten onderworpen. Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij [de Vader] uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. 28 Wanneer alles Hem [de Zoon] onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God [de Vader] zij alles in allen.

Deze serie schriftgedeelten maakt het heel duidelijk dat de mindere zich aan de meerdere onderwerpt. Laten we hier nog iets aan toevoegen, omdat sommigen zouden kunnen zeggen dat die uitspraken in het evangelie naar Johannes werden gedaan toen Hij nog mens was. In de volgende is Jezus reeds opgestaan en Hij is wederom volledig — absoluut, totaal, in elk opzicht, inclusief de lichamelijke — Geest, zoals Hij was voordat Hij mens werd.

Johannes 20:17 Jezus zeide tot haar [Maria van Magdala]: Houd Mij niet vast, [Er staat letterlijk: "Klamp je niet aan Mij vast." Hij weigerde haar niet Hem aan te raken, maar Hij zei: "Klamp je niet aan Mij vast."] want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.

Hij was nog steed onderworpen aan de Vader en dat Wezen [de Vader] was Zijn God. Ziet u wat ik hier zeg? Jezus erkent dat Hij niet de absolute God was. Er stond een God boven Hem die groter was. Deze verklaring werd gedaan onmiddellijk na Zijn opstanding. Maar laten we voor extra bewijs naar Openbaring 3:12 gaan. Dit vers maakt deel uit van de brief aan de gemeente te Filadelfia.

Openbaring 3:12 Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.

Dus zestig jaar later, zestig jaar na Zijn opstanding, had Jezus nog steeds een God. Vier keer zei Hij hier "mijn[s] God[s]". Duidt dit er niet duidelijk op dat er Iemand was aan Wie Hij verantwoording schuldig was — Iemand die in autoriteit boven Hem stond, Iemand groter dan Hij?

Laten we een ander vers opslaan, Filippenzen 2:6. Sommigen zouden kunnen denken dat er daar een tegenspraak is. Paulus heeft het over Christus.

Filippenzen 2:6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,

Staat daar geen tegenspraak? Hoe kunnen we deze schijnbare "groter/gelijk" tegenspraak oplossen? In feite is dat heel gemakkelijk. We moeten niet meer doen dan de appels van de peren scheiden en zowel de Vader als de Zoon geven wat Hun toekomt. Zij zijn zeer zeker, dat staat vast, gelijk in termen van hun wezen. Ze zijn beiden van de Godsoort. Beiden hebben deel aan precies dezelfde natuur — de natuur van de Godsoort. Beiden zijn ongeschapen. Beiden zijn eeuwige geestelijke wezens. Geen van hen had een begin van dagen noch een levenseind. Ze zijn echter niet gelijk qua autoriteit of functie binnen de soort, de groepering of de familie van wezens. Dit moet heel gemakkelijk te begrijpen zijn. Laten we iets anders opslaan dat Paulus in 1 Corinthiërs 11:2-3 schreef.

1 Corinthiërs 11:2-3 Ik prijs het in u, dat gij in alles aan mij gedachtig blijft en aan de overleveringen zó vasthoudt, als ik ze u overgegeven heb. 3 Ik wil echter, dat gij dit weet: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God.

Daar hebben we het. Gods vorm van bestuur is hiërarchisch, dat wil zeggen dat de leden vanaf het Hoofd omlaag een rang krijgen toebedeeld. Een rangorde duidt niet op kwalitatieve superioriteit. Met andere woorden er is geen essentieel kwalitatief verschil tussen de Vader en de Zoon voor wat betreft hun wezen. Beiden zijn op dezelfde manier God-wezens. Een rangorde geeft duidelijk verantwoordelijkheid en functie aan; of we zouden kunnen zeggen de rollen of delen die zij uitvoeren binnen het grootse zich ontvouwende schouwspel van hun doel. In termen van verantwoordelijkheid en functie is degene die we als de Vader kennen groter dan degene die aan ons is geopenbaard als de Zoon. De Zoon onderwerpt Zich dus in het uitvoeren van Zijn verantwoordelijkheden en functies aan degene met grotere verantwoordelijkheid en hogere functie.

Laten we dit overbrengen naar een heel gewone situatie. Is een man, omdat hij tot hoofd van het gezin is benoemd, kwalitatief beter dan zijn vrouw? Absoluut niet. Kwalitatief zijn beiden van de menssoort. Beiden hebben een rol, een verantwoordelijkheid en een functie toegewezen gekregen. God verwacht van ons dat we die functies vervullen, wil de menselijke familie succesvol zijn en als we in Gods Koninkrijk — Zijn familie-koninkrijk — willen zijn.

Het hiërarchische bestuursconcept is voor Israëlitische mensen iets heel moeilijks om zich bij neer te leggen. De automatische reactie van een Israëliet is om bij zichzelf te zeggen: "Maar ik ben gewoon net zo goed als zij." Maar gemeente, daar draait het niet om. Dat is een verkeerde reactie, omdat het een gebrek aan begrip en geloof in God openbaart. "Gewoon net zo goed zijn als" is niet het punt waar het bij God om draait. Het gaat er bij God om dat wij gaan onderzoeken waar Hij ons binnen het lichaam een plaats heeft gegeven en dan die functie en verantwoordelijkheid te vervullen, en ons niet druk te maken over wat anderen voor functies hebben gekregen. Hij is de baas. Laat me u hier een goed voorbeeld van geven.

Johannes 21:20-22 En Petrus, zich omwendende, zag de discipel [Johannes] volgen, dien Jezus liefhad, die zich bij de maaltijd aan zijn borst geworpen had en gezegd had: Here, wie is het die U verraadt? 21 Toen hij deze zag, zeide Petrus tot Jezus: Here, maar wat zal met deze gebeuren? 22 Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijft [leven], totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volg gij Mij.

"Het gaat u, Petrus, niets aan wat Ik met hem doe. Doet u uw taak, omdat dat hetgene is waarop u geoordeeld zult worden."

Dus als een Israëliet reageert met: "Ik ben gewoon net zo goed als hij," dan is dat niet het punt waar het bij God om gaat. Het punt bij God is: "Voeren we de taak uit die ons is toegekend?" Laat God die andere persoon oordelen, omdat God ons zeer zeker zal oordelen. Dit is een punt dat in de bijbel op een aantal verschillende plaatsen aan de orde komt, en is één van de redenen dat 1 Corinthiërs 12 en Efeziërs 4 werden geschreven. Dit werd geschreven om ons de goede richting te laten uitgaan, zodat wij Gods wil in dit opzicht zullen begrijpen.

Laat me u nog een voorbeeld geven. Ik zal mezelf gebruiken. Ik ben geen apostel. Ik ben geen evangelist. Ik heb geen enkele aanwijzing dat God mij zo'n taak heeft gegeven. Ik ben een leraar en daar sta ik voor. Mijn verantwoordelijkheid is slechts voor een klein deel die van een apostel of van een evangelist, maar op soortgelijke manier, gemeente, heeft iedereen in het lichaam die verantwoordelijkheid.

Van ieder lid van het lichaam wordt verlangd dat hij een antwoord geeft voor de reden van de hoop die in hem is; dus heeft ieder lid een evangelistische verantwoordelijkheid, tenminste voor korte ogenblikken. Maar mijn hoofdverantwoordelijkheid is onderwijzen, het onderwijzen van een groep die door God geroepen is. Ik zeg u dat ik vastbesloten ben niet op God vooruit te lopen om te proberen de taak van iemand anders uit te voeren. Dit principe is de reden dat er een vers is zoals 1 Corinthiërs 8:6. Kijk maar eens of dit principe er nu niet duidelijk uitspringt.

1 Corinthiërs 8:6 voor ons [leden van de kerk — zij die Gods Geest hebben] nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.

Ziet u hoe duidelijk Paulus de twee van elkaar scheidt? Hij heeft de Vader en de Zoon in hun hiërarchische rangorde geplaatst. Jezus geeft rekenschap aan de Vader, zelfs al zijn beiden God; maar de Vader is groter. U en ik vormen Jezus' verantwoordelijkheid jegens de Vader. Hij is onze Heer — dat betekent onze Baas, onze Meester. Daarnaast is Hij onze Verlosser. Hij is inderdaad het Hoofd van de kerk, maar zelfs als Hoofd van de kerk, staat de Vader boven Hem, omdat alle dingen uit dezelfde Bron voortvloeien — van de Vader door de Zoon. De Zoon voert het plan uit, werkt naar het doel toe dat Zij ontwierpen om Zich voort te planten. Jezus heeft een ontzagwekkende verantwoordelijkheid en als onze Hogepriester is het Zijn verantwoordelijkheid zeker te stellen dat wij op het Koninkrijk van God worden voorbereid. Hij heeft een allerbelangrijkste verantwoordelijkheid. Er is één God en er is één Heer en Meester en Verlosser. Er is één God — één allerhoogst Wezen, één absolute God — en er is geen Ander.

Misschien denkt u dat dat maar één vers is. Laten we zien wat Efeziërs 4 te zeggen heeft.

Efeziërs 4:4-6 één lichaam [één kerk] en één Geest [die in ons leeft], gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, 5 één Here [Jezus Christus], één geloof [duidend op één verzameling van geloofspunten], één doop, 6 één God en Vader van allen, die is boven allen [inclusief Jezus Christus] en door allen en in allen.

Laten we dat nog eens bevestigen. Kwalitatief is Jezus evenzeer een God als de Vader, maar Zijn functie is anders. Het doel en het plan wordt door Hem uitgewerkt en Hij is onze Verlosser, het Hoofd van de kerk, onze Hogepriester, onze onmiddellijke Supervisor die er rechtstreeks voor verantwoordelijk is ons in staat te stellen de juiste keuzes te maken en ons voor te bereiden om in het Koninkrijk van God te zijn.

Er is echter nog meer.

1 Timotheüs 1:14-17 en zeer overvloedig is de genade van onze Here geweest, met het geloof en de liefde in Christus Jezus. 15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem. 16 Maar hiertoe is mij ontferming bewezen, dat Jezus Christus in de eerste plaats in mij zijn ganse lankmoedigheid zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen, die later op Hem zouden vertrouwen ten eeuwigen leven. 17 De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God [Statenvertaling: den alleen wijzen God], zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen.

Over wie heeft Paulus het in vers 17? Over de Vader. Hij is de alleen wijze God. Eén van de redenen dat ik dit vers koos is omdat het verkeerd begrepen kan worden als refererend naar Christus. Eén van de manieren waarop we kunnen weten om wie het gaat, is de manier waarop Paulus dit onder woorden bracht. Als we de naam van Jezus Christus op deze manier los zien staan van die van God, dan refereert God naar de Vader. Voordat we verdergaan, let nogmaals op: "de enige God". Dat is heel interessant.

Mattheüs 8:2 En zie, een melaatse kwam tot Hem en viel voor Hem neder, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.

We gaan nu een iets andere kant uit en wel naar omstandigheden waarin Jezus werd aanbeden. Laten we naar Lucas 5 gaan waar we hetzelfde voorval beschreven zien, maar Lucas gebruikte wat andere bewoordingen.

Lucas 5:12 En het geschiedde, toen Hij in een van de steden was, zie, daar was een man vol melaatsheid. Toen hij Jezus zag, wierp hij zich op zijn aangezicht en smeekte Hem, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.

De vertalingen zijn in beide gevallen juist. Lucas gebruikte echter een ander woord dan Mattheüs, maar door deze twee samen te voegen zien we duidelijk wat de houding van de melaatse is. In Mattheüs staat niet meer dan dat de melaatse zich voor hem neerwierp, maar het verslag van Lucas maakt het duidelijk dat hij letterlijk op zijn buik lag met het het aangezicht ter aarde. Om zo te zeggen met zijn neus in het stof. Er bestaat geen twijfel over dat de melaatse zich in de meest nederige en onderworpen houding bevond waarin iemand zich maar kan bevinden. Hij was in het geheel niet in staat zich te verdedigen. Hij was zelfs niet in staat op te kijken naar het gezicht van Degene die hij smeekte hem te genezen. Het woord dat Mattheüs gebruikte is het woord dat bijna overal elders in het Nieuwe Testament wordt gebruikt voor aanbidding. Lucas gebruikte niet hetzelfde woord, maar als we de twee verslagen bijeenvoegen kunnen we zien in wat voor houding hij zich bevond.

We slaan nu Mattheüs 4:10 op. Dit is het verslag waarin Satan zich tegenover Jezus stelde, en in vers 10 antwoordt Jezus Satan.

Mattheüs 4:10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan! Er staat immers geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.

Het woord dat Mattheüs hier gebruikte, wordt van het Grieks omgezet in onze lettertekens als proskuneo. Het heeft bij Strong nummer 4352. De betekenis ervan duidt op een hond die de hand van zijn baas likt. Het betekent kwispelstaarten en zich diep bukken. Het heeft de strekking of de houding van absolute eerbied en in een religieuze omstandigheid kan het vertaald worden met verering of aanbidding.

Laten we nu Mattheüs 9:18 opslaan. [Noot van de vertaler: In al de volgende vijf aanhalingen is het woord proskuneo dat in het Nederlands met neervallen is vertaald, in het Engels met aanbidden (worship) vertaald.]

Mattheüs 9:18 Terwijl Hij dit tot hen sprak, zie, een overste (der synagoge) kwam tot Hem en viel voor Hem neder [proskuneo], en zeide: Mijn dochter is zo juist gestorven, maar kom en leg uw hand op haar en zij zal leven.

Mattheüs 14:33 Die in het schip waren, vielen voor hem neder [proskuneo] en zeiden: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!

Mattheüs 15:25 Maar zij kwam en viel voor Hem neer [proskuneo] en zeide: Here, help mij!

Mattheüs 20:20 Toen kwam de moeder der zonen van Zebedeus tot Hem, met haar zonen, en zij boog zich voor Hem neder [proskuneo], om iets van Hem te vragen.

Nu gaan we naar het evangelie naar Johannes gewoon om te laten zien dat iemand anders dan Mattheüs dit woord ook gebruikte. Dit was de plaats waar Jezus de blinde genas die vanaf zijn geboorte blind was geweest.

Johannes 9:38 Hij zeide: Ik geloof, Here, en hij wierp zich voor Hem neder [proskuneo].

Wat voor het doel van deze preek in al deze schriftgedeelten opmerkelijk is, is dat Jezus in geen enkel geval ooit iemand berispte of zelfs op milde wijze terechtwees dat ze Hem aanbaden, terwijl anderen, inclusief engelen, dit onmiddellijk deden als iemand zich languit voor hen ter aarde wierp. De reden dat Jezus dat niet deed, is omdat Hij inderdaad God was en aanbidding waardig was. Engelen, ongeacht hun schitterende rang, zijn niet God en ze zijn geen aanbidding waardig. We kunnen in Openbaring 19:10 toen Johannes met een engel sprak, zien dat de engel hem onmiddellijk terechtwees door zichzelf te identificeren als een mededienstknecht van Johannes.

Openbaring 19:10 En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.

Jezus was aanbidding waardig en aanvaardde deze. Hij wees nooit iemand terecht die dat deed. Waarom? Omdat Hij God was. Hoelang was Hij God? We moeten dit onderzoeken om Jezus te geven wat Hem toekomt. Hoelang was Hij God? Was dit alleen maar in de tijd dat Hij mens was? Laten we bekijken.

Mattheüs 1:23 Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: God met ons.

In de aankondiging worden ze geïnstrueerd dat de baby die geboren zal worden "God met ons" zal zijn. Eén van de redenen dat dit werd gedaan is dat God, door de engel, Jozef en Maria bekendmaakte dat dit de vervulling van Jesaja 7:14 zou worden.

Jesaja 7:14 Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.

De symbolische naam "Immanuël" is een aanwijzing voor de ware oorsprong van deze baby en toen Hij geboren werd, was Hij reeds de geïncarneerde God. "Geïncarneerd" betekent eenvoudig "vleesgeworden". Als vleselijk wezen was Hij God.

Mattheüs 2:1-2 Toen nu Jezus geboren was te Betlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem, 2 en vroegen: Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen.

De aankondiging breidt zich uit. Hij is niet alleen "God met ons", Hij is ook de Koning der Joden. Dit koppelt Hem aan veel andere profetieën betreffende de Messias.

Mattheüs 2:11 En zij gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder, en zij vielen neder en bewezen hem hulde [Statenvertaling: aanbaden]. En zij ontsloten hun kostbaarheden en boden hem geschenken aan: goud en wierook en mirre.

Jezus kon natuurlijk geen invloed uitoefenen op de aanbidding door deze mensen, maar God liet wat zij deden, deel uitmaken van Zijn openbaring om te beseffen dat we hier niet vandoen hebben met de geboorte van een normaal menselijk wezen.

We slaan nu het evangelie naar Johannes op en wel Johannes 1:26-27 om nog wat details toe te voegen. Johannes de Doper, naar vlees en bloed Jezus' neef, wordt hier ondervraagd betreffende Jezus en hemzelf — naar de samenhang tussen hen. Johannes getuigt hier alsof hij voor een rechtbank staat en daar wordt ondervraagd.

Johannes 1:26-27 [Statenvertaling] Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; 27 Dezelve is het, Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is [Hij is veel belangrijker dan ik!], Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.

Johannes 1:30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geweest is, want Hij was eer dan ik.

Johannes de Doper was naar vlees en bloed Jezus' neef. U kent het verhaal, dat hij zelf het resultaat was van een wonderbaarlijke bevruchting en geboorte. Hij werd zes maanden vóór Jezus geboren. In deze verzen geeft de apostel Johannes een verslag van datgene waarvan Johannes de Doper zojuist getuige was geweest. Door wat hij waarnam, toen hij Jezus doopte, werd hij door God in staat gesteld te begrijpen wie hij doopte.

De sleutel hier voor het doel van deze preek ligt in deze eenvoudige woorden, waarin hij zegt: "Hij was eer dan ik." Hij zegt dat Jezus bestond voordat hij bestond. Zelfs al werd Jezus als menselijk wezen na Johannes de Doper geboren, zegt Johannes de Doper dat Jezus leefde voordat hij leefde. Hij begint getuigenis te geven van Jezus' pre-existentie, zoals theologen dat noemen. Dat wil zeggen dat Jezus bestond voordat Hij als mens verscheen.

Laten we beginnen dit spoor te volgen. We hebben nu Jezus' eigen getuigenis.

Johannes 3:13 En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.

Als Hij dus vanuit de hemel neerdaalde, moet Hij voordat Hij op aarde kwam in de hemel hebben geleefd. Met andere woorden Hij bestond reeds voor Zijn aardse leven en aan het einde van Zijn werk op aarde keerde Hij terug naar waar Hij vandaan kwam. Dit vers versterkt het punt van Zijn oorsprong: de hemel.

Laten we nu lezen wat de apostel Paulus in 1 Corinthiërs 10:4 schreef.

1 Corinthiërs 10:4 en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus.

Waar heeft Paulus het in vredesnaam over? Hij heeft het over de voorouders van het Israëlitische volk, zij die door de woestijn trokken. U weet dat Mozes eens tot de rots sprak en een andere keer sloeg hij op de rots en er stroomde water uit. Al die Israëlieten dronken uit die geestelijke rots. Wie was die geestelijke rots? Paulus identificeert die geestelijke rots als Jezus Christus.

1 Corinthiërs 10:9 En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen.

Wat zegt Paulus? Hij zegt dat de God die Israël door de woestijn leidde en hen veertig jaar lang voorzag van alle voedsel dat ze nodig hadden, al het water dat ze nodig hadden, al de bescherming die ze nodig hadden, Jezus Christus was. Hoever hebben we Zijn pre-existentie nu teruggevoerd? Helemaal tot aan de uittocht van Israël uit Egypte. Maar er is meer.

Ik geef hier alleen maar een samenvatting, waarbij ik u laat zien hoe u dit zelf zou kunnen aanpakken.

Hebreeën 11:24-27 Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao's dochter, 25 maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; 26 en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke.

Wat zegt dat u? Dat zegt u dat Mozes' geloof in Jezus Christus was. Dit bevestigt wat Paulus eerder zei in 1 Corinthiërs 10, dat de God van het Oude Testament — Degene die de Schelfzee spleet, Degene die in de wolkkolom was — Jezus Christus was. Dit is alweer een bewijs dat Christus de God van het Oude Testament was.

Johannes 8:58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben ik.

De mensen wisten en begrepen precies wat Jezus zei; daarom reageerden ze zo heftig. Ze stonden op het punt Hem te stenigen. Hij beweerde de "Ik ben" te zijn — Degene die het verbond met Abraham sloot, Degene die Zichzelf aan Mozes in het brandende braambos openbaarde — door Zichzelf met die naam te identificeren. Daarom zei Hij: "Ik heb eeuwig bestaan." Dat betekent "Ik ben". Dat betekent "Hij die was, Hij die is, Hij die zal zijn". In veel moderne Engelse vertalingen wordt dit vertaald met "the Eternal" [de Eeuwige].

We kunnen hieraan Johannes 1:1-2 nog toevoegen,

Johannes 1:1-2 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God.

Eén van Jezus' belangrijkste verantwoordelijkheden was de Vader te openbaren en daar de bijbel door Hem werd geïnspireerd en Hij de werkelijke auteur ervan is, past deze introductie tot het evangelie naar Johannes perfect binnen het raamwerk van die verantwoordelijkheid. Deze introductie geeft de volmaakte omgang te kennen die voor alle eeuwigheid tussen de Vader en de Zoon bestond. Hij zegt: "Ik heb voor alle eeuwigheid bij God bestaan." Johannes 1 laat twee aparte God-wezens zien die volkomen één zijn in doel en plan, en Zij waren reeds in die mate één van zin voordat alles in werking werd gesteld. Het betekent dat Jezus evenals de Vader niet geschapen is en eeuwig is.

Laten we nu Openbaring 3:9 opslaan, weer de brief aan de gemeente te Filadelfia. Luister naar wat Christus zegt. Ik wil dat u nadenkt over hen tot wie Hij dit zegt. Tot wie zegt Hij dit? Hij zegt dit tot ons.

Openbaring 3:9 Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen [proskuneo] voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.

Het woord "nederwerpen" [in het Engels "worship" (aanbidden)] is datzelfde woord proskuneo. Waarom? Er is slechts één antwoord mogelijk. Zij tot wie Hij spreekt, zijn God. Laat dat goed tot u doordringen.

Laten we dat nog wat verder doortrekken. Maken zij die het onderwerp van dit vers zijn, deel uit van de Godheid? (Ik zie Evelyn "Nee" knikken. Dat is juist.) Ze maken inderdaad deel uit van de God-familie, maar ze maken geen deel uit van de Godheid. Zelfs al maken ze geen deel uit van de Godheid, toch zijn ze aanbidding waardig.

Wat is de conclusie van dit alles? Als we deze schriftgedeelten aan elkaar koppelen (Johannes 14:28 met 1 Corinthiërs 11:3 waar we zien dat de Vader het Hoofd is, met 1 Corinthiërs 8:6 en Efeziërs 4:5-6 met 1 Timotheüs 1:17) zien we dat zelfs al is Jezus inderdaad God, en is Hij niet geschapen, is Hij eeuwig en alle aanbidding, lof en eer waardig, toch is Hij niet de hoofdGod. We kunnen niet ontkennen wat de Schriften duidelijk uitdrukken. Er is slechts één God in de Godheid, die absoluut en allerhoogst is, en dat is de Vader.



Loading recommendations...